e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
springzaad balesiem: WLD  balesiem (Schimmert), belzemien: belsjemíen (Schimmert) Balsemien (impatiëns balsemina). De bovenste bladeren niet in kransen om de stengel. De stengel groeit rechtopstaand, meestal weinig vertakt en ongeveer 1/2 m hoog of lager. De bloemen zijn rood, wit of gevlekt, haast altijd …gevuld", alleenstaand of in g [N 92 (1982)] III-4-3
sprinkhaan sprinkhaan: sjprinkhaan (Schimmert), sprinkhaan (Schimmert) sprinkhaan [DC 07 (1939)], [SGV (1914)] III-4-2
sproeten sproetelen: schprōōtele (Schimmert), sjproetele (Schimmert), sjprotele (Schimmert) sproet(en) [SGV (1914)] || sproet, sproeten [sproewtels] [N 10 (1961)] III-1-1
sprokkelen (hout) rapen: hout rape (Schimmert), hout halen: hout haole (Schimmert), sprokkelen: sjprokkele (Schimmert), zomeren: zeumərə (Schimmert), zêûmere (Schimmert) sprokkelen [SGV (1914)] || Sprokkelen: gevallen, dor hout zoeken (sprokkelen, stekkeren). [N 84 (1981)] III-1-2
sprookje vertelseltje: ein vertelselke (Schimmert), vertêlselke (Schimmert) een kindervertelsel [spruik] [N 87 (1981)] III-3-1
spruiten spruitjes: schpruutsjes (Schimmert) spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)] III-2-3
spruiten, uitbotten spruiten: sjproete (Schimmert), WLD  schprŏĕte (Schimmert), uitbotten: oetbotte (Schimmert), uitlopers (krijgen): oet luipers (Schimmert) Uitlopers krijgen, loten vormen, gezegd van planten, bomen (spruiten, uitbotten). [N 82 (1981)] III-4-3
spruitkool, spruitje spruitelen: sjprotele (Schimmert), spruiten: sjproete (Schimmert) [N Q (1966)]spruiten [SGV (1914)] I-7
spruitpot kwelketel: kwɛlkē̜tǝl (Schimmert), kwelpot: kwɛlpot (Schimmert) Pot waarin men koren kookt, zodat het gaat zwellen. Vervolgens voert men dit aan beesten met name aan het paard. [N 18, 129] I-11
spruw slijm: sjliem (Schimmert), spruw: sjprouw ? (Schimmert) spruw [SGV (1914)] || Spruw: de ontsteking van het slijmvlies in de mondholte vooral bij zuigelingen; aanvankelijk wordt dit vlies hoogrood en later met witte stippen bedekt (spruw, schuil, steenhuffel). [N 84 (1981)] III-1-2