18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
schtīēf (Q098p Schimmert),
steif (Q098p Schimmert)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
schtĭĕfkop (Q098p Schimmert),
stugge, een -:
schtŭgge (Q098p Schimmert),
warsdrijver:
eine wèschdriever (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
warserik:
wĕscherik (Q098p Schimmert)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)] || niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19641 |
stijfsel |
stijfsel:
stièfsel (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de witte stof die gebruikt wordt om linnen stijf te maken (witte klontjes)? (stessel) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
19642 |
stijfselpap |
kookstijfsel:
kóokstiefsel (Q098p Schimmert)
|
Hoe noemt u de pap, die met deze stof bereid wordt? (stessel, stesselpap, stesselwater) [N 104 (2000)]
III-2-1
|
31646 |
stijgbuis |
stijgbuis:
štīx˱bȳs (Q098p Schimmert)
|
De buis waarin de vloeistof bij een perspomp omhoog geperst wordt. Zie ook afb. 237. [N 64, 133p; N 66, 49p]
II-11
|
30180 |
stijlvoetplaat |
onderste regel:
øndǝštǝ regǝl (Q098p Schimmert)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
24793 |
stijve ogentroost |
lantaarntje:
lantèrke (Q098p Schimmert),
WLD
lantĕĕrnke (Q098p Schimmert)
|
Stijve ogentroost (euphrasia officinalis 5 tot 25 cm. De stengels staan rechtop, zijn vertakt en hebben geen klierhaartjes; de bladeren zijn langwerpig-eivormig, en spits getand; de bloemen staan in trosjes, ze zijn wit, vaak met wat rood of blauw, mee [N 92 (1982)]
III-4-3
|
18014 |
stikken |
stikken:
schtikke (Q098p Schimmert),
sjtikke (Q098p Schimmert),
stjikkə (Q098p Schimmert),
štekǝ (Q098p Schimmert)
|
Naaien met de stiksteek. Zie ook het lemma ɛstiksteekɛ.' [N 62, 9; L 31, 46; Gi 1.IV, 16; MW] || Stikken, sterven door ademgebrek (stikken). [N 84 (1981)]
II-7, III-1-2
|
28975 |
stiksteek |
stiksteek:
štekštēk (Q098p Schimmert)
|
Fijne, rechte steek. De stiksteek verbindt twee delen aan elkaar. Hij is een achtersteek, die van boven één steeklengte terug en van onderen steeds twee steeklengtes voorwaarts wordt gestoken. De steken volgen elkaar met onzichtbare tussenruimtes op. Zie afb. 32. [N 59, 54; N 62, 9; N 62, 16a; L 31, 46]
II-7
|
25212 |
stille regen |
stille regen:
sjtille rège (Q098p Schimmert),
vezelen:
⁄t vēēzelt (Q098p Schimmert)
|
stille regen (vooral met sneeuw) [slek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|