e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bleek, flets zien afgetrokken uitzien: aāfgetrokke ōēt zēēn (Schimmert), bleek uitzien: bleik ōēt zēēn (Schimmert), he zut bleik oet (Schimmert), bleekjes uitzien: bleikskes (Schimmert), een groen gezicht hebben: h hĕt e grun gezich (Schimmert) bleek (hij ziet er bleek uit) [N 37 (1971)] III-1-2
bleke steen bleke brik: blęjkǝ brek (Schimmert) Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.] II-8
bles bles: blɛs (Schimmert) Witte streep op het voorhoofd van de koe. [N 3A, 136b; N 3A, 135b] I-11
blij blij: bliej zin (Schimmert, ... ), bliĕ (Schimmert), Opm. de ie is kort.  blie (Schimmert) blij [SGV (1914)] || een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)] || een gevoel van vrolijkheid en blijdschap waaraan men duidelijk uiting geeft [plezier, pret, lol, schik] [N 85 (1981)] III-1-4
blijven hangen, blijven plakken plakken: plekke (Schimmert), plêkke (Schimmert), pleisteren: plieëstərə (Schimmert) ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)] III-4-4
blijven wachten blijven: blieve (Schimmert, ... ), bliève (Schimmert), blîêvə (Schimmert), wachten: wachte (Schimmert), wagtə (Schimmert), wâchte (Schimmert) blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)] III-4-4
blijvend gebit paardstanden: pē̜rstɛŋ (Schimmert) Op vijfjarige leeftijd heeft het paard een volwaardig gebit, meestal paardstanden genoemd. [JG 1a, 1b; N 8, 18a en 18b] I-9
blikaars uitslag: oetsjlaag (Schimmert), oetsjláág (Schimmert), ôêtschlāāg (Schimmert) Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)] III-1-2
bliksem, bliksemflits bliksem: bliksem (Schimmert, ... ), bliksəm (Schimmert), de bliksem (Schimmert), de blíksem (Schimmert), ənə bliksəm (Schimmert) bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)] || bliksemschicht, bliksemstraal [weerlicht, blidderum] [N 22 (1963)] III-4-4
bliksemafleider bliksemafleider: bliksem aaflei-er (Schimmert), bliksemaafleider (Schimmert) Inrichting om de bliksem af te leiden en onschadelijk te maken; gewoonlijk een van het dak tot in de grond lopende metalen staaf (bliksemafleider, donderroede, donderkruit, donderspil) [N 79 (1979)] III-2-1