29982 |
valsteiger |
valsteiger:
val[steiger] (Q098p Schimmert)
|
Noodvloer die onder de steigervloer moet liggen wanneer deze meer dan 4 m boven de begane grond komt. Wanneer men een nieuwe steigerverdieping heeft aangebracht, wordt de oude werkvloer doorgaans als valsteiger gebruikt. Zie voor de niet fonetisch gedocumenteerde vormen van de woorddelen '-(steiger)' en '-(stelling)' het lemma 'Steiger'. [N 32, 6; monogr.]
II-9
|
23907 |
van de duivel bezeten |
bezeten:
bezēēte zin (Q098p Schimmert)
|
Van de duivel bezeten [mit der duvel bezaese]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34497 |
van de leg afraken |
van de leg af:
van dǝ lęx af (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 50b; N 19, Q 111 add.; monogr.]
I-12
|
19236 |
van katoen geven |
vooruit maken:
veuroet make (Q098p Schimmert),
zich spuien:
zich schpĕŭje (Q098p Schimmert)
|
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33221 |
van uitlopers ontdoen |
(scheuten) afplukken:
āfplø̜kǝ (Q098p Schimmert)
|
Zoals in het vorige lemma is opgemerkt beginnen soms de aardappelen die in een kelder of kuil bewaard worden te schieten. Hier staan de benamingen voor het verwijderen van dergelijke uitlopers bijeen. Indien niet anders aangegeven is het object steeds "aardappelen". Voor de documentatie van scheuten, zie lemma Scheut, resp. Uitlopers Van Kuilaardappelen [N M, 17b; monogr.]
I-5
|
34489 |
van veren wisselen |
ruizelen:
rȳzǝlǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 19, 51; L 6, 20; L 42, 5; L 48, 10; A 26, 8; Lu 2, 10; Lu 4, 8; S 30; JG 1a, 1b, 2a-2, 12, 2c; monogr.]
I-12
|
22355 |
van zijn plaats rollen |
kokkerellen:
koekerelle (Q098p Schimmert)
|
Van zijn plaats rollen, gezegd van een tol die uitgedraaid is [binnen, birzen, bizzen, brienen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q098p Schimmert)
|
vangen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
22352 |
vanger bij krijgertje spelen |
vanger:
venger (Q098p Schimmert)
|
De persoon die vangt bij het krijgertje spelen [pakker, seseur]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18808 |
vanzelfsprekend |
vanzelf:
dat sprik van zelf (Q098p Schimmert),
vanzelfsprekend:
vanzelfschprèèkend (Q098p Schimmert)
|
vanzelfsprekend, natuurlijk [ralik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|