21653 |
vervaldag |
pachtdag:
de pach-daag (Q098p Schimmert)
|
betaaldag, jaarlijkse ~ bij de notaris [bamis?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21737 |
vervanger |
remplaant (fr.):
remplaçant (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
iemand die in dienst gaat in plaats van een ander [remplaçant] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18928 |
vervelend werk |
geneuk:
geneuks (Q098p Schimmert),
genĕŭk (Q098p Schimmert)
|
vervelend, peuterig werk [geneuk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18820 |
verveling |
verveling:
vervèling (Q098p Schimmert)
|
de toestand waarin men zich verveelt [verveling, vernooi, verlei] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21167 |
vervoerbewijs |
kaartje:
kairtje (Q098p Schimmert),
kĕĕrtsche (Q098p Schimmert)
|
het plaatsbewijs voor de bus, trein, tram [kaartje, coupon] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19270 |
verwaarlozen |
verwaarlozen:
verwaarloze (Q098p Schimmert)
|
geen zorg voor iets dragen [verbaalmonden, niet tellen, verwaarlozen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18815 |
verwachting |
tegenzin:
tĕĕgezin (Q098p Schimmert),
verwachting:
verwachting (Q098p Schimmert),
zich spitsen:
zich schpitze (Q098p Schimmert)
|
het wachten op iets, meestal op iets positiefs [lous, loos, verwachting] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20171 |
verwantschap |
familie ondereen:
femile onderein (Q098p Schimmert),
parentatie:
parentatīē (Q098p Schimmert)
|
het verwant-zijn, de familiebetrekkingen, de verwantschap [parentatie] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
19779 |
verwarmen, stoken |
stoken:
sjtaoke (Q098p Schimmert)
|
stoken [DC 35 (1963)]
III-2-1
|
24497 |
verwelken |
verslakken:
versjlakken (Q098p Schimmert),
WLD
verschlâkke (Q098p Schimmert)
|
Slap worden en geur en kleur verliezen, gezegd van bloemen (Slekkeren, verwelken, verflensen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|