24387 |
vis, algemeen |
vis:
[verkortingsboogje boven ö ]
vösj (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
vösje (Q098p Schimmert)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
sprokaas:
WLD uitspraak sch van schön
schprók-āōs (Q098p Schimmert)
|
wormpje, borstelig ~ dat als aas wordt gebruikt bij het vissen [sprot-, sprokaos] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
garde:
geert (Q098p Schimmert),
vislijn:
vuslien (Q098p Schimmert)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
ps. omgespeld volgens Frings.
vøͅsje (Q098p Schimmert)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lien (Q098p Schimmert),
snoer:
sjnoor (Q098p Schimmert)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22417 |
visvangst |
vangst:
vangs (Q098p Schimmert),
vangst (Q098p Schimmert)
|
Alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30189 |
vitsen |
vitsen:
vetšǝ (Q098p Schimmert),
vlechten:
vløxtǝ (Q098p Schimmert)
|
Vlechtwerk vervaardigen voor de wanden van gebouwen met vakwerk. In L 318b werd dit werk verricht door de 'tuiner' ('tȳnǝr'). In een aantal plaatsen, bijvoorbeeld in Q 111, leverde ook de strodekker gevlochten wanden voor de huizenbouw. In Q 83 gebruikte men 'hondshout' ('hǫnshōt'), een makkelijk te klieven houtsoort, voor het vlechtwerk van lemen huizen. Zie ook het lemma 'Reephout'. [N 4A, 53g; N F, 56a; monogr.]
II-9
|
19602 |
vlaaischotel |
vlaaischotel:
vlaa.ischōōtel (Q098p Schimmert),
vlaschotel:
vla schotel (Q098p Schimmert)
|
schaal, plat, om een vlaai op te dienen [flaaischottel] [N 07 (1961)]
III-2-1
|
30136 |
vlaams verband |
vlaams verband:
vlāms ˲vǝrbant (Q098p Schimmert)
|
Verband, doorgaans toegepast bij muren dikker dan een halve steen, waarbij in iedere laag zowel koppen als strekken zijn verwerkt. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop; tweede laag: kop, strek, kop, strek, kop, strek; derde laag: drieklezoor, kop, strek, kop, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 20). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24e; monogr.]
II-9
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
merkef (Q098p Schimmert),
mèrkef (Q098p Schimmert),
mérkef (Q098p Schimmert)
|
gaai (34 blauwe veertjes in vleugel; kan veertjes opzetten; hele jaar in bossen; soms in troepjes op trek; echte schreeuwlelijk; ook tam te maken [N 09 (1961)] || meerkol [SGV (1914)] || vlaamse gaai
III-4-1
|