e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vlinderdasje nondejuke: nondedjuuke (Schimmert), strikje: schtrikske (Schimmert), sjtrikske (Schimmert) vlinderstropdas [nondejuuke, striekske] [N 23 (1964)] III-1-3
vlo (enk.) mensenvlo: WLD uitspraak sch van schön  miensche-vlóoj (Schimmert), vlo: vloi (Schimmert), 21b  ein vlôô (Schimmert), WLD  vlóê (Schimmert), zwarte rijder: WLD  zwarte riejer (Schimmert) mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)] || vloo [SGV (1914)] III-4-2
vlo (mv., fon.) vleu: de vleu (Schimmert), vleui: WLD  vleuj (Schimmert), vlun: vluè (Schimmert) vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien [SGV (1914)] III-4-2
vloed, hoogtij hoogwater: haug water (Schimmert), hŏŏg wāāter (Schimmert), hwààch wáátər (Schimmert), vloed: vloet (Schimmert), wassen: wassen (Schimmert) vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4
vloeibaar varkensvoer slobber: šlobǝr (Schimmert) [N 76, 38; N 76, 39; monogr.] I-12
vloeistof in de slijpbus essig: ęsix (Schimmert) Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.] I-3
vloek vloek: enne vlōōk (Schimmert, ... ), ĕnnè vlōōk (Schimmert), vlook (Schimmert) een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1990)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloeken vloeken: vloke (Schimmert), vlooke (Schimmert), vlōōke (Schimmert, ... ) godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1990)], [SGV (1914)] || Vloeken. [N 96D (1989)] III-3-1, III-3-3
vloekje vloekje: è vleukske (Schimmert) Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)] III-3-3
vloer vloer: vlwor (Schimmert) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9