30127 |
vloerplanken |
vloerpanken:
flworplaŋkǝ (Q098p Schimmert)
|
De van messing en groef voorziene planken waarmee een houten vloer gelegd wordt. Zie ook het lemma 'Houten vloer'. [N 32, 21b; monogr.]
II-9
|
19702 |
vloertegel |
plavuis:
pləvy(3)̄s (Q098p Schimmert)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
19277 |
vlug |
vlot:
flot (Q098p Schimmert)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
17937 |
vlug lopen |
gaan wie een snoer:
Iem. die nog veel te voet doet.
hei geit wie è snoor (Q098p Schimmert),
rennen:
renne (Q098p Schimmert),
vlot lopen:
vlot gaon (Q098p Schimmert),
zich de benen onder het lijf uit lopen:
Als iem. heel hard loopt.
hei leup zich de bein under t lief oet (Q098p Schimmert)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
33867 |
vocht afscheiden |
vemen:
vē̜mǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 8, 45, 46 en 48]
I-9
|
33874 |
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap |
(ze heeft) krekelen aan de demen:
krēkǝlǝ ǭn dǝ dēmǝ (Q098p Schimmert)
|
Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51]
I-9
|
18217 |
vod |
lommel:
lommel (Q098p Schimmert),
lommele (Q098p Schimmert),
toddel:
< WNT: tod (I), 1) Waardeloze, veelal gescheurde en smerige lap, lor, lomp, vod.
toddel (Q098p Schimmert),
voddel:
fòddel (Q098p Schimmert)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
lommelenkerel:
lommelekêl (Q098p Schimmert),
lommelenkramer:
lommelekrièmer (Q098p Schimmert),
lommelenmens:
lommeleminsj (Q098p Schimmert)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|
33229 |
voederbieten |
voerkroten:
vōrkroatǝ (Q098p Schimmert),
vōrkrūǝtǝ (Q098p Schimmert)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|
33268 |
voederwikke |
voederwikke:
vōrwekǝ (Q098p Schimmert),
wikke(n):
wekǝ (Q098p Schimmert)
|
Vicia sativa L. subsp. sativa. Een tot 1 meter hoge klimmende plant met en vrij stevige stengel, veervormige blaadjes, rood- blauwpaarse lipvormige bloemen en boonachtige vruchtjes. De plant bloeit van mei tot juli en wordt vooral op zandgronden als voedergewas geteeld. Vergelijk ook het lemma Vogelwikke [N Q, 1a; N 11A, 29d; JG 1a, 1b; monogr.; add. uit N P, 23 en 24]
I-5
|