19412 |
vonk |
vonk:
vonk (Q098p Schimmert),
vŏnk (Q098p Schimmert)
|
Brandend of gloeiend deeltje dat ergens afvliegt (kester, vonk, geinster, sprankel, kleister) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20174 |
voogd |
momber:
mommer (Q098p Schimmert),
toeziend voogd:
toeziend voog (Q098p Schimmert),
voogd:
voog (Q098p Schimmert),
voogd (Q098p Schimmert),
vōōg (Q098p Schimmert)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)] || voogd [SGV (1914)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
foppen:
foppe (Q098p Schimmert),
verneuken:
vernĕŭke (Q098p Schimmert)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22453 |
voor het eerst s avonds de lamp aanmaken |
lichten:
leegte (Q098p Schimmert)
|
Voor het eerst s avonds de lamp aanmaken in de herfst. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21754 |
vooraanstaande |
aangeziene lui:
aangezien luuj (Q098p Schimmert),
vooraanstaande:
vĕŭraanschtaonde (Q098p Schimmert)
|
een persoon van veel betekenis in een plaats [peris] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbèèje (Q098p Schimmert)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24025 |
voorbruidje |
bruidje:
de bruutsches oplije (Q098p Schimmert)
|
Het bruidje dat de stoet van eerste-communicantjes opent, d.w.z. vooropgaat [veuringel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24956 |
voorde, doorwaadbare plaats |
doorwaadplaats:
doorwaadplaats (Q098p Schimmert),
droog:
ps. volgens mij heeft invuller geen volledig antwoord gegeven?!
dreig (Q098p Schimmert),
ondiepte:
oondeebdə (Q098p Schimmert),
oversteek:
euversjteek (Q098p Schimmert),
oversteekplaats:
euversjteekplaats (Q098p Schimmert),
voorde:
vōōrd (Q098p Schimmert)
|
de plaats waar een weg door een beek of een riviertje gaat, de plaats waar die beek doorwaadbaar is (voorde, voord) [N 90 (1982)] || doorwaadbare plaats in een water [waaistap, gewad, doorsteek] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23905 |
voorgeborchte |
voorgeborchte:
vörgebörchte (Q098p Schimmert)
|
Het voorgeborchte van de hel [vörgebörchte]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23384 |
voorgeborchte van de biechtstoel |
biechthokje:
beech hŭkske (Q098p Schimmert)
|
Dat gedeelte van de biechtstoel, waar de biechteling neerknielt [voorgeborchte?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|