e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voorgevel buitenmuur: būtǝ[muur] (Schimmert) De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.] II-9
voorhoofd voorhoofd: veurhoof (Schimmert) voorhoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
voorjaarszonnebloem zonnebloem: zonne bloom (Schimmert, ... ) Voorjaarszonnebloem (dronicum oriëntale). De stengel is soms wel 1 m hoog. De bladeren zijn toegespitst eivormig, de stengel omvattend; de korfjes 37 tot 50 mm, geel gekleurd (sluiterke, kleine zonnebloem, reebokkruid, gemzewortel).(Doronicum oriëntale Ho [N 73 (1975)], [N 92 (1982)] III-2-1
voornemen plan: è plan (Schimmert), voornemen: veur numme (Schimmert) wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)] III-1-4
voornemen om niet meer te zondigen goed voornemen: good veurnŭmme (Schimmert) Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)] III-3-3
voornemens zijn van plan zijn: van plan zin (Schimmert), van plan zĭn (Schimmert), zich voornemen: zich veurnumme (Schimmert) van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)] III-1-4
vooroverduikelen duikelen: duukele (Schimmert), kuitselebuitsen: kāūtschelebāūtsche (Schimmert), tuimelen: tømele (Schimmert) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)] III-1-2
voorpand voorkant: voorkant (Schimmert) De langwerpige voorkant van het dak. [N F, 47a] II-9
voorploeg voorploeg: vø̄r[ploeg] (Schimmert) De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.] I-1
voorraad voorraad: veurraod (Schimmert), vĕŭrrâôd (Schimmert) de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)] III-3-1