30092 |
voorgevel |
buitenmuur:
būtǝ[muur] (Q098p Schimmert)
|
De muur die de voorzijde van het bouwwerk vormt. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(muur)' het lemma 'Muur'. [N 31, 33a; monogr.]
II-9
|
17747 |
voorhoofd |
voorhoofd:
veurhoof (Q098p Schimmert)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20065 |
voorjaarszonnebloem |
zonnebloem:
zonne bloom (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Voorjaarszonnebloem (dronicum oriëntale). De stengel is soms wel 1 m hoog. De bladeren zijn toegespitst eivormig, de stengel omvattend; de korfjes 37 tot 50 mm, geel gekleurd (sluiterke, kleine zonnebloem, reebokkruid, gemzewortel).(Doronicum oriëntale Ho [N 73 (1975)], [N 92 (1982)]
III-2-1
|
18889 |
voornemen |
plan:
è plan (Q098p Schimmert),
voornemen:
veur numme (Q098p Schimmert)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
goed voornemen:
good veurnŭmme (Q098p Schimmert)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19007 |
voornemens zijn |
van plan zijn:
van plan zin (Q098p Schimmert),
van plan zĭn (Q098p Schimmert),
zich voornemen:
zich veurnumme (Q098p Schimmert)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
duikelen:
duukele (Q098p Schimmert),
kuitselebuitsen:
kāūtschelebāūtsche (Q098p Schimmert),
tuimelen:
tømele (Q098p Schimmert)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
29072 |
voorpand |
voorkant:
voorkant (Q098p Schimmert)
|
De langwerpige voorkant van het dak. [N F, 47a]
II-9
|
32668 |
voorploeg |
voorploeg:
vø̄r[ploeg] (Q098p Schimmert)
|
De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.]
I-1
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurraod (Q098p Schimmert),
vĕŭrrâôd (Q098p Schimmert)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|