20661 |
bonenkruid |
bonenkruid:
bonen kroet (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
bonenkruidje:
WLD
bŏanekrŭtsche (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Bonenkruid, het geurige kruid dat bij de tuinbonen of andere peulvruchten gevoegd wordt (keule, keul, kuil, kruid, heume, bonenkruid, kuun, keune). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
23309 |
bonnet |
bonnet (<oudfr.):
bônnet (Q098p Schimmert)
|
De bonnet van de priester. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18296 |
bont als apart kledingstuk |
pels:
pils (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
bont en blauw houwen:
bond ɛn blāuw Xəhaouwə (Q098p Schimmert)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
18629 |
bont geruite langwerpige omslagdoek |
stola (lat.):
schtola (Q098p Schimmert)
|
omslagdoek, bont geruite langwerpige (stola-achtige) ~ voor meisjes [bonte nuzzik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
24124 |
bonte kraai |
bonte krauw:
bonte kraw (Q098p Schimmert),
grijze kraai:
grieskrao (Q098p Schimmert)
|
Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24125 |
bonte specht, specht |
bonte specht:
bonte sjpechte (Q098p Schimmert)
|
specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)]
III-4-1
|
18297 |
bontkraag |
bontkraag:
bōntkraag (Q098p Schimmert),
pelskraag:
pilskraag (Q098p Schimmert)
|
kraag van bont [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18682 |
bontmantel |
bontjas:
bontjas (Q098p Schimmert),
bōntjas (Q098p Schimmert),
pelsmantel:
pilsmantel (Q098p Schimmert)
|
bontmantel [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25019 |
bonzen |
bonken:
bonkə (Q098p Schimmert),
bônke (Q098p Schimmert),
bonzen:
bouse (Q098p Schimmert)
|
hevig kloppen bijv. met de vuist op een deur [grollen, bonzen, dokkeren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|