30137 |
wild verband |
wild verband:
welt ˲vǝrbant (Q098p Schimmert)
|
Metselverband waarbij strekken en koppen zich in een laag op onregelmatige wijze afwisselen. Het wild verband werd na de oorlog veel gebruikt in verband met de toen heersende schaarste aan materiaal (Westra, pag. 21). De term wild verband wordt ook gebruikt voor decoratief metselwerk waarbij verschillende steensoorten onregelmatig door elkaar worden gerangschikt. [N 31, 24f; N 31, 26]
II-9
|
24754 |
wilde bertram |
knoopjes:
kneupkes (Q098p Schimmert),
zweerkruid:
WLD
zwĕĕr-kroet (Q098p Schimmert)
|
Wilde bertram (achillea ptarmica 20 tot 90 cm grote, vrijwel kale plant; de bladeren zijn ongedeeld en lijn- tot lancetvormig, de bladrand is fijn gezaagd; de bloemen staan in wat grotere hoofjes dan bij de vorige, 10 witte straalbloempjes. Bloeitijd va [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24277 |
wilde eend |
wilde eend:
wil ééng (Q098p Schimmert)
|
eend: wilde eend (58 overal bekend; groene kop en nek; bruine borst [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24278 |
wilde gans |
gans:
gaus (Q098p Schimmert),
wilde gans:
ein wil gàuws (Q098p Schimmert)
|
gans: grauwe gans (± 80 net een tamme gans zonder wit; oranje bek; roep gelijk tamme gans [N 09 (1961)] || wilde [v] [een ~ gans] [SGV (1914)]
III-4-1
|
17576 |
wilde hoofdharen |
ruw haar:
rûw haor (Q098p Schimmert),
vleughaar:
vlūūghāōr (Q098p Schimmert)
|
hoofdharen, wilde ~ [vliechhaar] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34026 |
wilde koe |
gewone koe:
gǝwōn [koe] (Q098p Schimmert),
koe zonder papieren:
[koe] zǫndǝr pǝpīrǝ (Q098p Schimmert),
wilde koe:
wel [koe] (Q098p Schimmert)
|
Koe van onbekende of niet erkende afstamming. Bedoeld wordt een koe waarvan het ouderpaar niet bekend is of waarvan de afstamming niet is geregistreerd. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3a; monogr.]
I-11
|
24611 |
wilde roos (hondsroos, enz.) |
hondsroos:
hóndsraus (Q098p Schimmert),
hóndsrôis (Q098p Schimmert),
WLD
hôndsrôôs (Q098p Schimmert)
|
Hondsroos (rosa canina). Tot 3 m hoge struik; de takken zijn overhangend, met grote, gekromde stekels; de bladeren zijn 5- tot 7-tallig; de blaadjes zijn kaal en langwerpig, tevens gezaagd; de bloemen groeien afzonderlijk of enkele bijeen, ze zijn lang ge [N 92 (1982)]
III-4-3
|
24873 |
wilde tijm |
heikruid:
hei kroet (Q098p Schimmert),
WLD
hei krōēt (Q098p Schimmert),
tijm:
tijm (Q098p Schimmert),
WLD
tíjm (Q098p Schimmert)
|
Tijm; de blaadjes zijn langwerpig rond en naar achteren omgekruld; wordt in de linnenkast gelegd; ook gebruikt als specerij bij kool, salade en komkommer of in soep gekookt en als geneesmiddel tegen hoest (tamoe, tamus, tijmos, tijmis). [N 82 (1981)] || Wilde tijm (thymus serpyllum 5 tot 30 cm groot, struikachtig plantje, vaak zodevormend; de stengels zijn liggend of opstijgend, de stengel is behaard, onderaan meestal houtig. De bladeren zijn smal, elliptisch en klein. De bloemen staan in trosjes aan d [N 92 (1982)]
III-4-3
|
32859 |
wilde zuring |
zuring:
zȳreŋ (Q098p Schimmert),
zuurmelk:
zǫu̯rmęlk (Q098p Schimmert)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wijde:
ein wiej (Q098p Schimmert),
wilg:
⁄n wilg (Q098p Schimmert)
|
wilg [N 38 (1971)]
III-4-3
|