25209 |
windhoos |
de bladeren waaien rond:
bloar weje rond (Q098p Schimmert),
wervel:
wirvele (Q098p Schimmert)
|
klein windhoosje, dwarrelig van bladeren en zand [echelstaart, keujmenke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
30488 |
windroeden |
windlijsten:
wentlīstǝ (Q098p Schimmert),
windplanken:
wentplaŋkǝ (Q098p Schimmert)
|
Twijgen die men vastbindt op de naden van de dakschilden om het verwaaien van de dakbedekking tegen te gaan. De bandgaarden werden in L 291 vastgebonden met 'wijden' ('wijǝ') of 'witsen' ('wetsǝ'), in K 353 met 'dekbanden' ('dęk˱banǝ'). In K 316 gebruikte men 'dekgaarden' ('d'k˲gšrǝ') om het stro over de hele lengte van het dak vast te leggen. [N F, 10; N 4A, 34d; monogr.]
II-9
|
25208 |
windstilte |
stil (weer):
sjtil (Q098p Schimmert),
stil van wind:
⁄t ies sjtil van wind (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
windstil (weer):
windschtil (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
wintsjtil (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert,
Q098p Schimmert)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33832 |
windzuiger |
windzuiger:
went˲zȳgǝr (Q098p Schimmert)
|
Paard dat zich bijv. op de rand van een deur of voerbak vastklemt en met een klokkend geluid lucht naar binnen zuigt, die in de plaats van in de longen in de maag terechtkomt. Door te veel lucht in de maag kan het koliek (zie het lemma ''buikkrampen'' (7.4)) krijgen. [JG 1a, 1b; N 8, 62q, 84f en 85; A 48A, 41b en 41c]
I-9
|
21782 |
winkel |
nering:
Van Dale: I. nering, 1. bedrijf, middel van bestaan, m.n. handel, kleinhandel, winkelbedrijf.
nēring (Q098p Schimmert),
winkel:
winkel (Q098p Schimmert)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
open zijn:
gewoon
ôpen sìn ? (Q098p Schimmert)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
haak:
eine hôôk in `t kleid gesjeurd (Q098p Schimmert),
hōk (Q098p Schimmert),
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q098p Schimmert),
weŋkǝlhǭk (Q098p Schimmert),
winkelhoak (Q098p Schimmert)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Hoe zegt U: een hoekvormige scheur (winkelhaak?)? [N 62 (1973)] || Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, II-9, III-1-3
|
21881 |
winst |
rabat (<du./it.):
de rabat (Q098p Schimmert),
winst:
wins (Q098p Schimmert)
|
de opbrengst boven de kosten [winst, voordeel, bonheur, beneficie, rabat, avetje] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winter kleijer (Q098p Schimmert),
winterkleier (Q098p Schimmert)
|
winterkleren [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
winterkeuningske (Q098p Schimmert),
winterkeuninkske (Q098p Schimmert)
|
Hoe heet de winterkoning? [DC 06 (1938)] || winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|