21267 |
woord |
woord:
woord (Q098p Schimmert)
|
woord [SGV (1914)]
III-3-1
|
30806 |
worm- en horzelgat |
angel:
aŋǝl (Q098p Schimmert),
nutte plaats:
nøtǝ plāts (Q098p Schimmert),
slechte plaats:
šlɛxtǝ plāts (Q098p Schimmert),
stuk in het leer:
štøk en ǝt lę̄r (Q098p Schimmert)
|
Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7]
II-10
|
21014 |
wormstekig |
wormsteek:
worm sjteek (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
WLD
wôrmschtéék (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert)
|
Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)]
I-7, III-2-3
|
22430 |
worstelen |
borstelen:
beusjtele (Q098p Schimmert),
worstelen:
worstele (Q098p Schimmert),
ps. invuller twijfelt over dit antwoord.
worsjtele ? (Q098p Schimmert),
wrastelen:
vraatsjele (Q098p Schimmert)
|
De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)]
III-3-2
|
32970 |
wortel |
wortel:
wǫrtǝl (Q098p Schimmert)
|
Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.]
I-4
|
24500 |
wortel (alg.) |
wortel:
wortel (Q098p Schimmert, ...
Q098p Schimmert),
WLD
wôrtele (Q098p Schimmert)
|
Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24736 |
wortelhals |
kraag:
kraag (Q098p Schimmert)
|
De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33718 |
wortelklomp van een struik |
wortelen (mv):
wǫrtǝlǝ (Q098p Schimmert)
|
[N 27, 9c]
I-8
|
33720 |
wortels rooien |
uittrekken:
ūttrękǝ (Q098p Schimmert)
|
Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c]
I-8
|
33563 |
worteltje |
rode worteltjes:
roi wörtelkes (Q098p Schimmert),
worteltjes:
wörtelkes (Q098p Schimmert)
|
De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)]
I-7
|