e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
woord woord: woord (Schimmert) woord [SGV (1914)] III-3-1
worm- en horzelgat angel: aŋǝl (Schimmert), nutte plaats: nøtǝ plāts (Schimmert), slechte plaats: šlɛxtǝ plāts (Schimmert), stuk in het leer: štøk en ǝt lę̄r (Schimmert) Gat in het leer, veroorzaakt door een horzelsteek. Runderhorzels leggen hun eieren in de huid van de koe. Als de larven er weer uit zijn gekropen, blijft er een klein gaatje over, dat weliswaar weer dichtgroeit, maar toch altijd een zwakke en lelijke plek in het leer blijft geven (Liedmeier, pag. 2). Steken van andere insecten kunnen dezelfde kwaliteitsverminderende invloed op het leer hebben. [N 60, 7b; N 36, 7] II-10
wormstekig wormsteek: worm sjteek (Schimmert, ... ), WLD  wôrmschtéék (Schimmert, ... ) Door wormen aangetast, gezegd van fruit (wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek). [N 82 (1981)] I-7, III-2-3
worstelen borstelen: beusjtele (Schimmert), worstelen: worstele (Schimmert), ps. invuller twijfelt over dit antwoord.  worsjtele ? (Schimmert), wrastelen: vraatsjele (Schimmert) De tak van krachtsport waarbij het doel is de tegenstander door bepaalde grepen en bewegingen op de grond te werpen [zo dat zijn schouders de grond raken] [worstelen, borstelen]. [N 88 (1982)] || worstelen [SGV (1914)] III-3-2
wortel wortel: wǫrtǝl (Schimmert) Het deel van de plant dat onder de grond blijft. Het is in de materiaalverzamelingen overal duidelijk gemaakt dat het niet om groente gaat. Vergelijk daartoe de lemma''s ''winterwortel'' en ''tuinworteltje'' in de aflevering over de moestuin. [JG 1a, 1b; L 8, 100a; L 15, 28; S 45; monogr.] I-4
wortel (alg.) wortel: wortel (Schimmert, ... ), WLD  wôrtele (Schimmert) Het gedeelte van een plant, boom, dat in de grond zit en dat het voedselhoudende water opneemt (wortel, doel). [N 82 (1981)] || wortel [SGV (1914)] III-4-3
wortelhals kraag: kraag (Schimmert) De overgang tussen wortel en stengel bij een plant (hoofd, hals, kraag, wortelkraag, wortelhals, nek). [N 82 (1981)] III-4-3
wortelklomp van een struik wortelen (mv): wǫrtǝlǝ (Schimmert) [N 27, 9c] I-8
wortels rooien uittrekken: ūttrękǝ (Schimmert) Dennenwortels met een hefboom uit de grond trekken. [N 27, 8c] I-8
worteltje rode worteltjes: roi wörtelkes (Schimmert), worteltjes: wörtelkes (Schimmert) De kleine soort penen die men in de moestuin kweekt [N Q (1966)] I-7