id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24740 | zwarte populier | blauwe populier: WLD blauwe popelier (Schimmert) | De zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven, de ruitvormige bladeren zijn donkergroen (peppel, blauwe populier). [N 82 (1981)] III-4-3 |
24288 | zwarte roodstaart | zwart roodstaartje: sjwart roadstertsje (Schimmert) | zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)] III-4-1 |
24289 | zwarte specht | zwarte specht: swarte spech (Schimmert) | specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)] III-4-1 |
24291 | zwartkop | zwartkopje: zwartköpke (Schimmert) | zwartkop (14 als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid jodelend [N 09 (1961)] III-4-1 |
31173 | zwartmiddel | bliksemlak: bliksemlak (Schimmert), spirituslak: spiritǝslak (Schimmert) | Het middel dat men gebruikt om het leer een zwarte glans te geven. Het betreft hier benamingen voor middelen die niet alle inhoudelijk precies gelijk zijn. Sommige werden vroeger gebruikt, andere zijn modern. [N 36, 46] II-10 |
19541 | zwavelstok | solferstek: solferstek (Schimmert), zwavelstek: zwavel stek (Schimmert), zwegel: zwēegel (Schimmert) | zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)] III-2-1 |
24930 | zwavelx | zwavel: schwavel (Schimmert) | zwavel [DC 02 (1932)] III-4-4 |
33995 | zweep | smik: šmek (Schimmert) | Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.] I-10 |
18105 | zweer | zweer: zjwéér (Schimmert), zwĕĕr (Schimmert), zwàir (Schimmert) | Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije). [N 84 (1981)] III-1-2 |
18056 | zweet | zweet: zweit (Schimmert), zwēīt (Schimmert) | zweet [N 10 (1961)] III-1-2 |