18905 |
aarden |
aarden:
aarde (Q098p Schimmert),
āārde (Q098p Schimmert)
|
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29574 |
aarden pot |
aarden pot:
ɛrdǝ pǫt (Q098p Schimmert),
baar:
bār (Q098p Schimmert)
|
Aarden pot, bleekbruin van kleur. Dorren (Valkenburgs Woordenboek) merkt op pag. 15 over de term baar op: ø̄̄Naar de grootte onderscheidt men één-, twee- en drieschildersbaren, wijl ze gemerkt zijn met één, twee of drie schildjes (reliefstempels), met een inhoud van circa 20, 30 en 40 liter.ø̄̄ De driekroonse pot was een verglaasde pot voor het inmaken van zuurkool, braadworst en bonen. De pot was gemerkt met drie kroontjes en had een inhoud van 20 tot 50 liter. Het woordtype driekronenpot duidt waarschijnlijk een vergelijkbare pot aan. Zie hiervoor ook de toelichting bij het lemma ɛstroopvatɛ in wld II.2, pag. 59.' [N 49, 103b; L 1a-m; L 32, 15a; L 32, 15b; R 3, 5; S 1; monogr.]
II-8
|
19509 |
aardewerk |
aardewerk:
ērdewerk (Q098p Schimmert),
èèrdewerk (Q098p Schimmert)
|
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23315 |
aardmannetje (kabouter) |
alvermannetje:
avermenneke (Q098p Schimmert)
|
aardmannetje [SGV (1914)]
III-3-3
|
17653 |
aars |
aars:
āārsch (Q098p Schimmert)
|
aars, darmuitgang [N 10c (1995)]
III-1-1
|
24073 |
aartsbisschop |
aartsbisschop:
enne āartsbisschep (Q098p Schimmert)
|
Een aartsbisschop [ärtsbiskop]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23897 |
aartsengel |
aartsengel:
den āārtsingel (Q098p Schimmert)
|
Een aartsengel (zoals Gabriël, Michaël, Rafaël). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19283 |
aarzelen |
niet durven:
neet durven (Q098p Schimmert),
teutelen:
teutelen (Q098p Schimmert),
treuzelen:
treuzele (Q098p Schimmert),
twijfelen:
twiefele (Q098p Schimmert),
zeveren:
seivere (Q098p Schimmert)
|
aarzelen [SGV (1914)] || bang om iets te doen, niet durven doen [aarzelen, twijfelen, tukken, treuzelen, teutelen, draaien] [N 85 (1981)] || uit besluiteloosheid zich weerhouden, niet goed durven [aarzelen, dubben, teutelen, pieraarzen, dobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22741 |
aas in het kaartspel |
aas:
roeten oas (Q098p Schimmert)
|
Aas: Ruiten aas. [SGV (1914)]
III-3-2
|
23415 |
absis |
absis (lat.):
absis (Q098p Schimmert)
|
De halfronde of meerhoekige uitbouw van het priesterkoor waarin het hoofdaltaar staat [absis]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|