e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dagmissaal dagmissaal: dāāgmissaal (Schimmert) Een kerkboek met misgebeden voor alle dagen van het kerkelijk jaar [dagmissaal?]. [N 96B (1989)] III-3-3
dagschone dagster: daag stèr (Schimmert) Dagschone (Convolvulus tricolor L.) de stengel is in ¯t geheel niet slingerend, maar recht opstaand, behaard. Bladeren zeer langwerpig. De twee blaadjes zitten ver onder de bloem en zijn zeer smal. De kroon is aan de rand blauw en in het midden wit, nog l [N 92 (1982)] III-2-1
dagvaarden ontbieden: ontbeje (Schimmert), untbēēje (Schimmert) iemand laten weten dat hij voor de rechter moet verschijnen [ontbieden, pressen] [N 90 (1982)] III-3-1
dagvaarding dagvaarding: dagvaarding (Schimmert, ... ) de mededeling aan een verdachte of getuige dat hij op een bepaald tijdstip voor de rechter moet verschijnen [dagvaarding, dagement] [N 90 (1982)] III-3-1
dagwerk, maat van 4000 m2 gemet: gemet (Schimmert), halve bunder: hauf boender (Schimmert) de maat die een oppervlakte aangeeft van 4000 vierkante meter [gemet, dagwerk] [N 91 (1982)] III-4-4
dahlia dahlia: dahlia (Schimmert) Welke dialectbenamingen hebt u voor de verschillende knol- en bolgewassen: dahlia [N 73 (1975)] III-2-1
dahlia (dahlia cav.) dahlia: dahlia (Schimmert) Dahlia. De buitenste omwindselblaadjes, 5 in getal, zijn neergebogen of geheel omgeslagen. De bladeren zijn in brede slippen verdeeld. Bij sommige variëteiten zijn de lintbloemen in de lengte opgerold, of opgerold met een punt, daardoor krijgt de hele blo [N 92 (1982)] III-2-1
dak dak: dāk (Schimmert  [(diminutief: dękskǝ)]  ) Het gehele samenstel dat de bedekking vormt van een huis of gebouw. Het bestaat uit een kap die wordt afgedekt met pannen, leien, zink, ijzer, stro of riet en die rust op de muurplaat of balklaag. Men onderscheidt verschillende dakvormen. Zie ook de volgende lemmata. [S 6; L 1a-m; L 8, 66; L 12, 9; L A2, 500; N 32, 43a; monogr.; Vld.] II-9
dakdekken een dak leggen: ęjn dāk lęgǝ (Schimmert) In het algemeen een dak met dakpannen, leien, lood, zink of koper bedekken. De verschillende materialen voor het dakdekken werden in Q 121c respectievelijk 'blij' ('blęj'), 'zink' ('tseŋk'), 'koper' ('kofǝr') of 'leien' ('lajǝ') genoemd. [N 64, 138; N 32, 46; monogr.] II-9
daklei daklei: dāklęj (Schimmert), lei: lɛj (Schimmert) Zie kaart. Tot een dun plaatje gekloofde leisteen dat als dakbedekking wordt gebruikt. De vorm van de dakleien is langwerpig, geheel rechthoekig, met één of meer afgesnuite hoeken, of aan één einde halfrond. De afmeting ervan varieert van 26x14 cm voor een Franse, tot 61x36 cm voor een Engelse lei. De dikte bedraagt tussen 2,5 en 8 mm. ø̄De Belgische lei - Maaslei - is donkerblauw en goed bestand tegen het weêr. De Duitsche leien - Rijn- en Moezellei - zijn eveneens blauw, taai en dik, maar worden op den duur iets zachter; de Moezelleien springen in strenge winters wel. Onder de Fransche leien onderscheidt men die van Rimogne (blauw of groen), Fumay (rood of paars) en Delville (groen); vooral die van Fumay en Rimogne zijn zeer duurzaam. De Engelsche leien zijn in 't algemeen vaster en harder dan die van het vasteland, roodachtig of paars, ook wel blauw; deze zijn de beste.ø̄ (Zwiers II, pag. 15). [N 32, 49b; N 64, 156c; N 79, 5; L 37, 26a; Gi 2, 47; monogr.; Vld; div.] II-9