e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Schimmert

Overzicht

Gevonden: 6515
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
de tafel dekken de tafel gereedmaken: də taofel gereid mààkə (Schimmert), de tafel vaardigmaken: de tŏfel vèèreg màke (Schimmert), dekken: déəkə (Schimmert), dêkke (Schimmert) tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)] III-2-1
de toog aankrijgen: toga toog (<lat.): den toog (Schimmert) De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)] III-3-3
de was blauwen (het) lijnwaad blauwen: het lievend bleje (Schimmert), blauwselen: blāūwsele (Schimmert) blauwen [de wasch ~ ] [SGV (1914)] || Wat is bij u de uitdrukking voor \'de was blauwen\'? (blauwen, blauwselen) [N 104 (2000)] III-2-1
de was mangelen mangelen: mangele (Schimmert), mângele (Schimmert) De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was spoelen spoelen: schpeule (Schimmert, ... ), sjpeule (Schimmert) spoelen [SGV (1914)] || Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)] III-2-1
de was stijfselen stijven: stieve (Schimmert) Wat is bij u de uitdrukking voor \'het linnen stijven\'? (stijven, stijselen) [N 104 (2000)] III-2-1
de was wringen uitwringen: oetwringe (Schimmert), wringen: vrînge (Schimmert) Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)] III-2-1
de wintervoor ploegen op wintervoor zetten: ǫp [wintervoor] zętǝ (Schimmert), op wintervoren belken: ǫp wentǝrvōrǝ bę.lǝkǝ (Schimmert), op wintervoren ploegen: ǫp wentǝrvōrǝ plōgǝ (Schimmert) Als een akker niet gezaaivoord hoefde te worden voor wintergraan, werd hij in het najaar in brede, ondiepe voren omgeploegd of op walletjes gelegd. De grond kon dan in de wintertijd goed "uitvriezen" en het regen- en sneeuwwater beter opnemen. Bij het ploegen van de wintervoor werd ook wel mest oppervlakkig in de grond gewerkt. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma wintervoor. [N 11, 59a; N 11A, 110b + 113a + 137n; A 27, 24b; A33, 17; div.] I-1
de zeug naar de beer brengen na(ar) de beer gaan: nǭ dǝ bēǝr gǭn (Schimmert) De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.] I-12
de zondag inluiden zondagsluiden (zn.): zôndigsloewe (Schimmert) Het luiden van de klokken op zaterdagavond na het angelus [zondag luiden, de zondag inluiden?]. [N 96A (1989)] III-3-3