19220 |
geluksvogel; altijd geluk hebben |
boffer:
boffer (Q032p Schinnen),
geluksvarken:
(= geluksvarken).
gəlöks vèrkə (Q032p Schinnen),
gelukzak:
gelökzak (Q032p Schinnen)
|
iemand die altijd geluk heeft [zwijnjak, boffer, bidzalig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19227 |
gemakkelijk |
gemakkelijk:
gemekelijk (Q032p Schinnen),
gemekkeluk (Q032p Schinnen),
op zijn gemak:
op sie gemaak (Q032p Schinnen),
spelenderwijs:
sjpeeləndərwîês (Q032p Schinnen)
|
geen moeite of inspanning vereisend, niet moeilijk [licht, handig, gemakkelijk, zacht, lichtelijk, goed, makkelijk, gemak, spelegaans] [N 85 (1981)] || gemakkelijk [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || op zijn gemak [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
19226 |
gemakkelijkste wijze; gemakkelijkst; gemakkelijk maken |
pas:
pàs (Q032p Schinnen)
|
de manier van handelen die het makkelijkst en aangenaamst is [pas] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22441 |
gemaskerd persoon |
vastelavondsgek:
vastelaovesgek (Q032p Schinnen),
vastenavondsgek:
vastenaovesgek (Q032p Schinnen)
|
Een persoon met een masker voor [maskeraad, mom, vastenavondsgek]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18945 |
gemeen |
gemeen:
gemein (Q032p Schinnen),
laag:
laag (Q032p Schinnen),
leeëg (Q032p Schinnen),
lîêeg (Q032p Schinnen),
slecht:
sjlèg (Q032p Schinnen)
|
gemeen [SGV (1914)] || slecht, gezegd van het karakter, de aard [bedekt, laag] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21465 |
gemeente |
gemeente:
gemeinde (Q032p Schinnen)
|
gemeente [SGV (1914)]
III-3-1
|
21705 |
gemeentesecretaris |
secretaris:
sikkretaris (Q032p Schinnen),
sikrətaris (Q032p Schinnen),
sik:
sik (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
het hoofd van de secretarie [administratie] van een gemeente [griffier, secretaris, sikkeltaris, sik] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18958 |
gemene vrouw |
floes:
flôês (Q032p Schinnen),
veeg:
veiëg (Q032p Schinnen)
|
een vrouw met een slecht en gemeen karakter [venijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18814 |
gemoed |
gemoed:
gemood (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
gəmoot (Q032p Schinnen)
|
het binnenste van de mens als zetel van zijn gevoel [moed, gemoed] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23994 |
generale absolutie |
generale absolutie (<fr.):
generaal absolusie (Q032p Schinnen),
generaal absolutie (Q032p Schinnen),
generale abselutie (Q032p Schinnen)
|
Een generale absolutie, waaraan een volle aflaat is verbonden [jeneraal-abseloetsioeën]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|