23893 |
heiligen, zaligen |
heiligen:
heilige (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
hèilige (Q032p Schinnen),
zaligen:
zalige (Q032p Schinnen),
zäelige (Q032p Schinnen)
|
De zaligen, de heiligen in de hemel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23391 |
heiligenbeeld |
heiligenbeeld:
heiligebeelde (Q032p Schinnen),
heiligebeelden (Q032p Schinnen),
heiligebeeldje (Q032p Schinnen),
heiligəbeeld (Q032p Schinnen),
hèlligebeelde (Q032p Schinnen)
|
De beelden in de kerk, de kerkbeelden [beelde, bilde, fiegoere, sjtatoeë, hèlligebeelde, hilliejefijoere?]. [N 96A (1989)] || Een beeld van een heilige, gemaakt van hout, aardewerk, gips e.d. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23656 |
heiligenmedaille |
medaille (<fr.):
medaalje (Q032p Schinnen),
mədalje, mədaalje (Q032p Schinnen)
|
Een rond of ovaalvormig lichtmetalen plaatje waarop Jezus of een heilige is afgebeeld [medalje, medallie, medallieje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23751 |
heiligenprentje |
heiligenprentje:
ein heilige prentje (Q032p Schinnen),
prentje:
prɛntje (Q032p Schinnen)
|
Een heiligenprentje, santje, ter opwekking van de devotie. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23964 |
heiligschenner |
heiligschender:
heiligsjender (Q032p Schinnen),
heiligsjenner (Q032p Schinnen)
|
Een heiligschenner, -schender. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23963 |
heiligschennis |
heiligschennis:
heiligsjennis (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Heiligschennis, heiligschending, heiligschenderij, sacrilegie. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
heimwee (Q032p Schinnen)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|
33725 |
hek |
hek:
hęk (Q032p Schinnen)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
vouwere:
vau̯wǝrǝ (Q032p Schinnen)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19488 |
hek, poortje |
hek:
hèk (Q032p Schinnen)
|
hek [SGV (1914)]
III-2-1
|