22673 |
hoorn |
hoorn:
hoorn (Q032p Schinnen),
hōͅrə (Q032p Schinnen)
|
Het blaasinstrument zonder ventielen, met een zachte toon [hoorn, waldhoorn]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
34073 |
hoorn van de koe |
hoorn:
hø̜̄rǝ (Q032p Schinnen)
|
[N 3A, 106a; JG 1a, 1b; L 1a-m; L 27, 25; S 15; Wi 14; monogr.]
I-11
|
24328 |
hoornaar |
paardswortel:
paësjwortel (Q032p Schinnen)
|
paardenwesp [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
24169 |
hop |
hop:
hup (Q032p Schinnen)
|
De vrouwelijke bloemen van de hopplant die bij de wort worden gedaan. Volgens de zegsman uit L 210 gebruikte men uitsluitend Beierse en Tsjechische hop. De afgewerkte hop werd aan de varkens gevoerd. Ook de invuller uit L 318 vermeldt dat men Beierse hop verwerkte. De respondent uit Q 99 merkt op dat de hop in grote tonvormige jute balen uit Tsjechoslowakije kwam omdat de inheemse hop niet krachtig genoeg was. De invuller uit L 325 merkt op dat alleen het stuifmeel van de hop werd gebruikt. [N 35, 49; monogr.]
II-2
|
25758 |
hop malen |
(hop) malen:
mālǝ (Q032p Schinnen)
|
Hop malen. Volgens een aantal invullers (L 210, L 290) werd de hop gebruiksklaar aangevoerd. Ook de respondent uit L 325 meldt dat de hop door de fabrikant gedroogd en gezwaveld werd geleverd. Zie ook de semantische toelichting bij de lemmata ''drogen'' en ''zwavelen''. [N 35, 55]
II-2
|
18841 |
hopen |
hopen:
haupə (Q032p Schinnen),
hoapen (Q032p Schinnen),
hooëpe (Q032p Schinnen)
|
een gunstige verwachting hebben over iets wat men wenst [verhopen, hopen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34401 |
horens |
schaaphorens:
šǭphø̄rǝns (Q032p Schinnen)
|
Vraag N 77, 21 luidt: "Hoe noemt u de horens van het schaap, als het ras die heeft?" De informant uit L 265 (Meijel) merkt op dat ze niet vaak voorkomen. [N 77, 21]
I-12
|
25136 |
horizon |
einder:
den einder (Q032p Schinnen),
eindər (Q032p Schinnen)
|
horizon, de lijn waar hemel en aarde elkaar lijken te raken [einder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18233 |
horloge |
polshorloge:
polshorloge (Q032p Schinnen),
uur:
oer (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
horloge [SGV (1914)] || uurwerk dat men bij zich draagt, bijv. om de pols [glozie, lozie, allozie] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18149 |
horrelvoet |
hompelpoot:
hompelpoot (Q032p Schinnen),
paardsvoet:
pèèsjvoot (Q032p Schinnen),
paardvoet:
paardvoet (Q032p Schinnen)
|
hompelvoet [SGV (1914)] || Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|