22377 |
kleppers |
kleppers:
klepper (Q032p Schinnen),
kleppers (Q032p Schinnen)
|
Elk van de twee houtjes die de kinderen tussen de vingers snel tegen elkaar slaan om een klepperend geluid te maken [klepper, klapper, kap, klakker]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21353 |
kletsen |
wauwelen:
Van Dale: wauwelen, 1. 1. (inform.) kletsen, vervelend praten; -2. (gew.) kauwen, knabbelen; -3. (gew.) treuzelen, leuteren.
wauwelen (Q032p Schinnen),
wauwələ (Q032p Schinnen)
|
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21371 |
kletsen [snateren] |
snateren:
sjnatere (Q032p Schinnen)
|
snateren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21405 |
kletsen [zeveren] |
zeveren:
zeivere (Q032p Schinnen)
|
zeveren [SGV (1914)]
III-3-1
|
21408 |
kletsen [zwetsen] |
zwetsen:
Van Dale: zwetsen, luidruchtig en onbedachtzaam spreken, m.n. grootspreken, snoeven.
zjwetse (Q032p Schinnen)
|
zwetsen [SGV (1914)]
III-3-1
|
21337 |
kletswijf |
bletsmuil:
bletsjmōēl (Q032p Schinnen),
kallage:
kallaasj (Q032p Schinnen),
klappei:
klappei (Q032p Schinnen),
klappéj (Q032p Schinnen),
marktwijf:
mertwief (Q032p Schinnen),
viswijf:
viswijf (Q032p Schinnen),
vusjwief (Q032p Schinnen),
wauwelwijf:
woawelwīēf (Q032p Schinnen)
|
een vrouw die veel babbelt [klappei, kwek, kommeer, blameer, viswijf] [N 87 (1981)] || klappei [SGV (1914)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (Q032p Schinnen)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|
17893 |
klieven |
klieven:
kleve (Q032p Schinnen),
splijten:
sjpliete (Q032p Schinnen)
|
klieven: Vaneen scheiden (klieven, kloven). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24581 |
klimop |
wintergroen:
wintərgreun (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
wènjtergreun (Q032p Schinnen),
WLD
winjtergreun (Q032p Schinnen)
|
De altijdgroene heester die zich door middel van wortels aan de omringende voorwerpen hecht (klimop, veil, klim, ifte, eiloof, klimmerkruid, lier). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17736 |
klinken |
nagelen:
nę̄gǝlǝ (Q032p Schinnen)
|
De loopzool met metalen spijkertjes aan het bovenwerk bevestigen. [N 60, 146a]
II-10
|