31497 |
klinknagel |
klinknagel:
kleŋknāgǝl (Q032p Schinnen),
naai:
nɛj (Q032p Schinnen)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|
31091 |
klinkvoet |
drievoet:
drivōt (Q032p Schinnen)
|
IJzeren of stenen voet waarop men klinkt. [N 60, 147a]
II-10
|
24536 |
klit |
klit:
klet (Q032p Schinnen)
|
klis (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
23299 |
klokje op het priesterkoor |
bel:
de bel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
misbel:
de mèsbel (Q032p Schinnen)
|
Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23450 |
klokkenstoel |
klokkenstoel:
de klokkesjtool (Q032p Schinnen),
klokke sjtool (Q032p Schinnen),
klokkesjtool (Q032p Schinnen)
|
De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23463 |
klokkentouw |
klokkenzeel:
klokkezeil (Q032p Schinnen),
klokkezɛ:jl (Q032p Schinnen),
t klokkezeil (Q032p Schinnen)
|
Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18230 |
klomp |
klomp:
klomp (Q032p Schinnen),
kloomp (Q032p Schinnen),
klòmp (Q032p Schinnen)
|
In het algemeen de benaming voor schoeisel dat is vervaardigd uit een uitgehold stuk hout. Er bestaan verschillende soorten klompen. Zie ook de lemmata ɛhoge klompɛ, ɛlage klompɛ etc.' [N 24, 70a; N 86, 46; A 15, 31b; L 36, 38; monogr.] || schoeisel bestaande uit een uitgehold stuk hout, houten schoen [klomp, kloon, blok, holsblok, klopper, lolleblok, sabot] [N 86 (1981)]
II-12, III-1-3
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klunjtere (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
kluntjərə (Q032p Schinnen)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30642 |
klopkwast |
klopkwast:
klǫpkwas (Q032p Schinnen)
|
Platte kwast met lang, veerkrachtig haar die bij het imiteren van eikehout wordt gebruikt om de in watersaus getrokken houtvezels splinterig te maken. [N 67, 37a; div.]
II-9
|
25030 |
klotsen van vloeistoffen |
klotsen:
kloetsjen (Q032p Schinnen)
|
het geluid dat vloeistoffen maken bij het golven en botsen van de golven tegen elkaar of tegen een wand [klotsen, kwatsen, palsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|