28942 |
knippatroon |
patroon:
patrǭn (Q032p Schinnen)
|
Een naar de vereiste vorm geknipt of te knippen stuk papier, waarnaar de stof voor kledingstukken geknipt wordt. [N 59, 48a; N 62, 4; MW; monogr.]
II-7
|
28947 |
knippen, snijden |
het patroon snijden:
ǝt patroan šni-jǝ (Q032p Schinnen),
knippen:
knepǝ (Q032p Schinnen)
|
Het uitsnijden van het patroon uit de stof of de stof met de schaar volgens patroon in stukken verdelen. Het object stof, patroon, kleed, stuk is bij de woordtypen knippen en snijden niet gedocumenteerd. [N 59, 50; N 62, 3; Gi, 1.IV, 21; MW]
II-7
|
20857 |
knoeien |
knoeien:
knooëje (Q032p Schinnen),
slabberen:
sjlabbere (Q032p Schinnen)
|
morsen [SGV (1914)] || slabben [SGV (1914)]
III-2-3
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
knorsen:
knoorje (Q032p Schinnen),
knoozje (Q032p Schinnen)
|
morsen [SGV (1914)]
III-4-4
|
19316 |
knoeier |
hoddelaar:
hoddəléér (Q032p Schinnen),
nalatige, een -:
eine naoleesige (Q032p Schinnen)
|
iemand die zijn werk steeds verwaarloost [hordserd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19076 |
knoest |
aas:
aos (Q032p Schinnen),
WLD
aos (Q032p Schinnen),
knoest:
eigen spellingsysteem
knoeës (Q032p Schinnen),
WLD ook wel
knoes (Q032p Schinnen)
|
Een harde, ruwe uitwas aan een boom (knoes, kwar, aast, knoop, inwas, knoest). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
knoflook:
knoflook (Q032p Schinnen)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|
33236 |
knolraap, raap |
reuben:
rø̄bǝ (Q032p Schinnen)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knoap (Q032p Schinnen),
knoup (Q032p Schinnen),
knoǝp (Q032p Schinnen),
knuip (Q032p Schinnen),
knǫwp (Q032p Schinnen)
|
een knoop [N 59 (1973)] || knoop [SGV (1914)] || knoopen (mv.) [SGV (1914)] || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|
28895 |
knoopsgatenmachine |
knoopsgatenmachine:
knǭpsgātǝmǝšin (Q032p Schinnen)
|
Naaimachine die men gebruikt voor het naaien van knoopsgaten. De informant van L 271 merkt op dat knoopsgatenmachines pas na de Tweede Wereldoorlog verschenen zijn. [N 59, 17d]
II-7
|