21031 |
kreeft |
kreeft:
krieef (Q032p Schinnen)
|
kreeft [SGV (1914)]
III-2-3
|
24954 |
kreek, stilstaand water |
poeltje:
peulke (Q032p Schinnen)
|
kreek, klein, smal, veelal stilstaand water, vaak een overblijfsel van een overstroming of van de vroegere loop van een rivier [kil] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
krieekel (Q032p Schinnen)
|
krekel [DC 07 (1939)], [SGV (1914)]
III-4-2
|
18107 |
krentenbaard |
krentenbaard:
krèntebaard (Q032p Schinnen)
|
Uitslag, zweertjes op de lippen en de kin (krentenbaard, baardziekte). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenbroodje:
krentebreudje (Q032p Schinnen),
krentenweg:
krentewek (Q032p Schinnen)
|
krentenbrood [SGV (1914)] || wittebrood met alleen krenten [DC 053A (1978)]
III-2-3
|
18224 |
kreukel |
kreukel:
kreukel (Q032p Schinnen),
krökəl (Q032p Schinnen)
|
ongewenste, valse vouw of plooi in een kledingstuk [kreukel, kneuker, freutel] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18223 |
kreukelen |
kreukelen:
kreukelen (Q032p Schinnen),
kreuken:
krökə (Q032p Schinnen)
|
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18875 |
kreunen |
jammeren:
jèmere (Q032p Schinnen),
kermen:
kerme (Q032p Schinnen),
kermen (Q032p Schinnen),
kèrmə (Q032p Schinnen)
|
een zacht klagend geluid maken [kreunen, kermen, krengen, steunen, kriepen, kruchen] [N 85 (1981)] || kreunen [SGV (1914)]
III-1-4
|
17994 |
kreunen van de pijn |
kermen:
kerme (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Kreunen van pijn (koorgaan, kermeneren, kermen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24893 |
kreupelhout |
onderhout:
WLD
oòngerhout (Q032p Schinnen)
|
Laag houtgewas met dooreengegroeide stammen en takken (onderhout). [N 82 (1981)]
III-4-3
|