22750 |
lied, liedje |
liedje:
le.tjə (Q032p Schinnen),
lee(ii)t(j)je (Q032p Schinnen),
leidje (Q032p Schinnen)
|
lied [SGV (1914)] || liedje [GTRP (1980-1995)], [RND]
III-3-2
|
22696 |
liederen (mv.) |
liedjes:
leidjes (Q032p Schinnen)
|
liederen (mv.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
19061 |
liefde |
hart:
hart höbbe (Q032p Schinnen),
liefde:
leefde (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
leefdə (Q032p Schinnen),
leifde (Q032p Schinnen)
|
liefde [SGV (1914)] || warme genegenheid of gehechtheid aan een persoon of zaak [liefde, hart] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18881 |
liefkozen |
aaien:
aajə (Q032p Schinnen),
keuren:
keure (Q032p Schinnen),
kööre (Q032p Schinnen),
kø͂ͅre (Q032p Schinnen),
strijken:
sjtrieke (Q032p Schinnen),
strîêkə (Q032p Schinnen)
|
liefkozen [SGV (1914)] || zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19085 |
liegen |
liegen:
leege (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
leegə (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
legen (Q032p Schinnen),
leige (Q032p Schinnen)
|
bewust onwaarheden vertellen [leugen, liegen, leugenen, floersen, gekken] [N 85 (1981)] || liegen [SGV (1914)] || onwaarheden vertellen [beuzelen, gekken, jokken, leugen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
22555 |
liegen (kaartspel) |
liegen:
leege (Q032p Schinnen)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17647 |
lies |
lies:
līēs (Q032p Schinnen)
|
lies [SGV (1914)]
III-1-1
|
24343 |
lieveheersbeestje |
smoutwormpje:
sjmautwurmke (Q032p Schinnen)
|
lieveheersbeestje [Roukens 03 (1937)]
III-4-2
|
17816 |
liggen |
liggen:
lègge (Q032p Schinnen)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24485 |
liguster |
liguster:
ligustər (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
liguster (Q032p Schinnen)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|