25165 |
maansverduistering |
maansverduistering:
moans verduustering (Q032p Schinnen)
|
Eclips van de maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
17671 |
maantje op de nagel |
maantje:
maantje (Q032p Schinnen),
maònke (Q032p Schinnen),
meunke (Q032p Schinnen)
|
maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25162 |
maanx |
maan:
moan (Q032p Schinnen)
|
maan [SGV (1914)]
III-4-4
|
25249 |
maat, algemeen |
maat:
maot (Q032p Schinnen)
|
de eenheid waarmee lengten, inhouden etc. worden gemeten, in het algemeen [maat, pegel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28852 |
machinegaren |
machinerolletje:
(mv)
mǝšinrø̜lkǝs (Q032p Schinnen)
|
Fijner soort garen die men gebruikt bij het naaien op de naaimachine. [N 59, 6c; N 62, 57; monogr.]
II-7
|
28858 |
machinezijde |
stikzij(de):
štikzi-j (Q032p Schinnen)
|
Zijdegaren voor gebruik op de naaimachine. [N 59, 7d]
II-7
|
17554 |
mager |
schraal:
sjraol (Q032p Schinnen),
vazel:
váázel (Q032p Schinnen),
váázəl (Q032p Schinnen)
|
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17555 |
mager worden |
afvallen:
aafvalle (Q032p Schinnen),
krimpen:
krimpen (Q032p Schinnen)
|
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
19110 |
maken |
maken:
make (Q032p Schinnen)
|
maken [DC 02 (1932)]
III-1-4
|
20969 |
mals |
soepel:
supǝl (Q032p Schinnen)
|
Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam, gezegd van leer. [N 60, 9]
II-10
|