23353 |
middenschip |
middelschip:
middelsjip (Q032p Schinnen),
middenschip:
midəsjeep (Q032p Schinnen),
schip:
sjeep (Q032p Schinnen)
|
De hoofdruimte, de grote middelruimte van een kerkgebouw [schip, langschip, middenschip, middelsjeep?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31691 |
middenstuk van de boom |
bovenstam:
bovenstam (Q032p Schinnen),
stam:
štam (Q032p Schinnen)
|
Vgl. ook afb. 1b. Zie voor het woordtype doude uit Stein (Q 15) ook het RhWb I, kol. 1388, s.v. Dolde, dat in een groot deel van het Rijnland onder meer ø̄Baumwipfelø̄ en in de Selfkant ook ø̄die untersten st√§rksten Aeste eines Baumes, da wo der Stamm sich zu verzweigen beginntø̄ kan betekenen. [N 50, 7b; N 75, 86a]
II-12
|
24352 |
mier |
aamzeik:
aomzeik (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)]
III-4-2
|
33555 |
mierikswortel |
mierikswortel:
WLD
mierikswoortel (Q032p Schinnen)
|
De vlezige scherpe wortel van de mierik, mierikswortel (mierikswortel, peperwortel, meerradijs, kiek, tiek). [N 82 (1981)]
I-7
|
21745 |
mikken |
aanleggen:
aanlèggen (Q032p Schinnen),
mikken:
mikkə (Q032p Schinnen),
mîkə (Q032p Schinnen)
|
lonken (mikken) [RND] || scherp kijken naar en richten op het doel dat men wil raken met een vuurwapen [mikken, mieren, aanleggen] [N 90 (1982)]
III-3-1, III-3-2
|
25320 |
millimeter, maat, 1000ste deel van een meter |
millimeter:
millimeter (Q032p Schinnen)
|
het duizendste deel van een meter [millimeter, streep] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20285 |
min, voedster |
min:
min (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
voedster; een vrouw die een kind van een andere vrouw zoogt [min, voedster] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
18795 |
minderen |
minderen:
mindere (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
minderen [SGV (1914)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
minderjarig:
minderjoarig (Q032p Schinnen)
|
minderjarig [SGV (1914)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
wonder:
wonjer (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|