23222 |
monnik |
monnik:
monnik (Q032p Schinnen),
munnik (Q032p Schinnen)
|
Een monnik [munnik]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25914 |
monsteren |
kijken of de siroop dik genoeg is:
kikǝ ǫf dǝ šrǫap dek genox es (Q032p Schinnen)
|
De stroop van de spaan laten lopen om de dikte ervan te bepalen. Op deze wijze kan de stroopstoker beoordelen of het kookproces kan worden beëindigd. In Q 249 was de stroop na vier uur koken gereed. [N 57, 31]
II-2
|
23440 |
monstrans |
monstrans (lat.):
monstrans (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
De heilige vaten, het liturgisch vaatwerk [kelken, cibories, monstrans]. [N 96A (1989)] || Een monstrans, een gouden of zilveren, meestal zonvormig vaatwerk waarin de H. Hostie ter aanbidding wordt uitgesteld. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25169 |
mooi, helder weer |
goed weer:
good wéér (Q032p Schinnen),
schoon weer:
sjooë waer (Q032p Schinnen)
|
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
23499 |
moordkruis |
moordkruis:
moardkruts (Q032p Schinnen),
moordkruuts (Q032p Schinnen),
mōōrdkruts (Q032p Schinnen)
|
Een veldkruis opgericht op de plaats waar iemand vermoord werd [mòòrd-kruus, zoenkruis?] . [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20521 |
moot vis |
plak:
plak (Q032p Schinnen)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
foeteren:
foetere (Q032p Schinnen),
knoteren:
Van Dale: knoteren, 2. mopperen, pruttelen.
knootərə (Q032p Schinnen),
mommelen:
Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen. mummelen, 1. onduidelijk spreken; mompelen. WNT: mommelen, daarnaast ook mummelen. mummelen, bijvorm van mommelen.
mommelen (Q032p Schinnen),
mopperen:
mopperen (Q032p Schinnen),
rauwelen:
rauwele (Q032p Schinnen),
schelden:
sjèllə (Q032p Schinnen)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
mörgen (Q032p Schinnen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mörgegebed (Q032p Schinnen),
mörgəgəbed (Q032p Schinnen),
mörregegebed (Q032p Schinnen)
|
Het morgengebed, morgensgebed [merge-gebed, mergensgebed, mörge-gebed, mörreje-jebed?]. [N 96B (1989)] || morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
17891 |
morsen |
slabberen:
sjlabbere (Q032p Schinnen),
strooien:
sjtruije (Q032p Schinnen)
|
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|