34104 |
netmaag |
netmaag:
nɛtmāx (Q032p Schinnen)
|
De tweede maag van de koe, de langwerpige maag. [N 28, 81; A 9, 11b]
I-11
|
17608 |
neus |
naas:
nās (Q032p Schinnen),
neus:
naas (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Het voorste deel van de schoen dat de tenen omsluit. [N 60, 25; N 60, 23a] || neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
II-10, III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
kokker:
kokker (Q032p Schinnen)
|
neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
naas:
naas (Q032p Schinnen)
|
Het voorste deel van de schoen, dat de tenen omsluit (neus, neuslap) Zie tek. 23. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31134 |
neuslap |
naas:
nās (Q032p Schinnen)
|
Reparatiestuk voor de neus van de schoen. [N 60, 233e]
II-10
|
20482 |
nicht |
nicht:
nix (Q032p Schinnen)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
18094 |
niersteen |
niersteen:
neersjtein (Q032p Schinnen)
|
Nier-, gal- en blaassteen: steenachtige zelfstandigheid in galblaas, nieren of blaas (steen, graveel, graveelsteen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24716 |
niet gedijen |
niet aarden:
neet éérde (Q032p Schinnen),
niet gedijen:
WLD
gedieje neet (Q032p Schinnen),
verkreupelen:
eigen spellingsysteem
verkröppele (Q032p Schinnen)
|
Niet goed groeien, gezegd van planten (niet tieren, niet aarden). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18801 |
niet helder van geest |
achterlijk:
achterlik (Q032p Schinnen)
|
niet helder van geest, zwak van geest [dutselachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20167 |
niet zindelijk |
nog niet droog:
is nog neet droag (Q032p Schinnen),
nog neet drueug (Q032p Schinnen)
|
onzindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften niet beheersend; onzindelijk, gezegd van kinderen [N 86 (1981)]
III-2-2
|