33558 |
okkernoot |
noot:
nōōt (Q032p Schinnen),
nöt (Q032p Schinnen)
|
noot (vrucht) [SGV (1914)] || noten (mv.) [SGV (1914)]
I-7
|
23227 |
oksaal |
oksaal:
oksaal (Q032p Schinnen),
okzoal (Q032p Schinnen),
əksaal (Q032p Schinnen)
|
Het oksaal, de galerij boven het kerkportaal, waar het orgel staat en het zangkoor zingt [oksaal oksaol, koor, zangerskoor, zangzolder?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20547 |
olie |
olig:
oalig (Q032p Schinnen),
smout:
sjmaut (Q032p Schinnen),
sjmout (Q032p Schinnen)
|
olie [SGV (1914)] || olie; Hoe noemt U: De vette vloeistof die b.v. gebruikt wordt bij het aanmaken van sla of het braden van vlees (smout, olie) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30614 |
olieverf |
olieverf:
ǭli.[verf] (Q032p Schinnen),
oligsverf:
ǭlexs˲[verf] (Q032p Schinnen)
|
Verf waarvan het bindmiddel bestaat uit een drogende olie als lijnolie of papaverolie. Olieverf wordt bereid door verfstof met een tempermes op een wrijfsteen in de olie te wrijven of door olie en verfstof na menging te malen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(verf)' het lemma 'Verf'. [S 26; N 67, 23b; monogr.; div.]
II-9
|
30705 |
olieverven |
olieverfwerk:
ǭli.vɛrfwɛrk (Q032p Schinnen)
|
Schilderen met olieverf. [N 67, 66a]
II-9
|
17916 |
omarmen |
spannen:
sjpanne (Q032p Schinnen)
|
omvatten, Met gestrekte armen ~ (vademen, omvademen, spannen, omarmen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
29086 |
omboorden |
boorden:
bø̜̄ǝrdǝ (Q032p Schinnen)
|
Omboorden in het algemeen oftewel het insluiten van een rafelkant met een enkele of dubbele bies en in het bijzonder het met en lint afzetten van een colbert. [N 59, 86; N 62, 17; MW]
II-7
|
23455 |
omgang van de toren |
omloop:
òm luip (Q032p Schinnen)
|
De omgang, de trans van de toren. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23479 |
omheining van het kerkhof |
kerkhofmuur:
kirkefmoer (Q032p Schinnen),
kirkkefmoer (Q032p Schinnen),
tuin:
WNT: tuin, I. Datgene wat tot af- of omperking dient.
de tuun (Q032p Schinnen)
|
De muur, de omheining van het kerkhof [toen, toun, tuun?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33737 |
omheining van ijzeren spijlen |
stanketsel:
stakɛtsǝl (Q032p Schinnen)
|
Omheining van ijzeren spijlen of staven. [A 25, 4e]
I-8
|