20356 |
oom |
nonk:
nonk (Q032p Schinnen),
noͅŋk (Q032p Schinnen)
|
oom [SGV (1914)] || oom; Bestaan er verschillende woorden voor een oom van vaders- en van moederskant? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17757 |
oor |
oor:
o.ərə (Q032p Schinnen),
oar (Q032p Schinnen),
oear (Q032p Schinnen),
oir (Q032p Schinnen)
|
oor [DC 01 (1931)] || oren [RND]
III-1-1
|
19284 |
oordelen |
schikken:
sjikkə (Q032p Schinnen)
|
door redeneren tot een gevolgtrekking komen, oordelen [schikken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18238 |
oorknop |
oorknop:
oaorknop (Q032p Schinnen),
oarknoep (Q032p Schinnen)
|
sieraad min of meer in de vorm van een knop die men aan elk oor draagt [knop, oorknop, dormeuse] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17615 |
oorlel |
lelletje:
lelke (Q032p Schinnen),
oorlel:
oearlel (Q032p Schinnen),
oirlel (Q032p Schinnen)
|
oorlel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
21746 |
oorlog |
krijg:
krieg (Q032p Schinnen),
oorlog:
aorlog (Q032p Schinnen)
|
de strijd tusseen twee of meer volken, vorsten of staten [oorlog, krijg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18237 |
oorring |
oorbel:
oaorbèl (Q032p Schinnen),
oarbel (Q032p Schinnen)
|
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
17873 |
oorveeg |
oorveeg:
oarvieg (Q032p Schinnen),
ooërvieg (Q032p Schinnen)
|
Oorveeg: slag om de oren (raps, oorveeg, opneuker, mot, blamot, appelvlink, sabelets, pees, lap, draai, laps, klap, lek, konkel, fleer, hababbel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24868 |
oot |
vlughaver:
-
vluughaver (Q032p Schinnen)
|
oot [wilde haver] [DC 30 (1958)]
III-4-3
|
33293 |
oot, wilde haver |
vlughaver:
vlȳghāvǝr (Q032p Schinnen)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|