25727 |
overbewateren |
te veel overschwänzen:
tǝ vø̜̄l ø̄vǝršwęnsǝ (Q032p Schinnen),
überschwänzen:
ȳbǝršwɛnsǝ (Q032p Schinnen)
|
Teveel water op het moutmeel tappen bij het beslaan. [N 35, 53]
II-2
|
28997 |
overhandsen, omslingeren |
overhands naaien:
ø̄vǝrhē̜ntš nɛjǝ (Q032p Schinnen)
|
Overhandsen is bij elke steek de draad over de zoom toehalen, terwijl omslingeren het rafelen moet voorkomen. Voor overhandsen en omslingeren wordt wel dezelfde steek gebruikt, maar er zijn toch verschillen. Bij overhandsen is er sprake van twee lagen of twee stukken stof, bij omslingeren is er slechts sprake van één stuk stof; bij overhandsen is er sprake van het aan elkaar bevestigen van twee delen, bij omslingeren van beveiligen van de stofrand tegen uitrafelen. Beide begrippen zijn in dit lemma ondergebracht. [N 59, 66; N 59, 65; N 59, 67; N 62, 15a; N 62, 15b; N 62, 15c; Gi 1.IV, 30]
II-7
|
18534 |
overhemd met boord |
overhemd met boord:
euverhumme mit board (Q032p Schinnen)
|
het overhemd met boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18535 |
overhemd zonder boord |
overhemd zonder boord:
euverhumme zoonger board (Q032p Schinnen)
|
overhemd zonder boord [N 59 (1973)]
III-1-3
|
30831 |
overleer |
bovenleer:
bǭvǝlę̄r (Q032p Schinnen)
|
Het betere, fijnere leer voor de bovenzijde van schoenen of het deel van de schoen daarvan gemaakt. Voor schoeisel dat niet uitsluitend voor de winter, voor de jacht, voor arbeid in het water of iets dergelijks wordt gebruikt, kan men het beste overleer nemen, dat steeds week en soepel blijft (Knöfel I, pag. 13). [N 60, 1a; N 60, 247]
II-10
|
30832 |
overleersoorten |
chroomleer:
grōmlę̄r (Q032p Schinnen),
kalfsleer:
kowfslę̄r (Q032p Schinnen)
|
Leersoorten die voor de bovenzijde van schoenen worden gebruikt. Voor het bovenleer hanteert men allerlei soorten vellen, maar het meest die van kalveren, geiten, lammeren en schapen. Daarnaast ook die van koeien, paarden, gemzen, damherten, slangen en krokodillen (Dierick, pag. 65). Al deze soorten zijn niet alle even goed. Elk heeft zijn eigen goede eigenschappen en gebreken. In het algemeen is de rug het beste deel van het vel, dan de hals, de buik en de poten. Wat betreft de waarde en sterkte van de vellen hangt ook veel af van de bereiding en de looistoffen. Men kan bij de bereiding werken met plantaardige looistoffen als eikeschors maar ook met chemische als chroomzout. Bij de benamingen in dit lemma onderscheidt men in hoofdzaak twee groepen. Er is een groep woordtypen van vetleer tot en met chag waaruit niet direct blijkt van welke diersoort het leer afkomstig is. Bij de tweede groep van koeleer tot en met reptiel is er sprake van duidelijk verband met een bepaalde diersoort zoals kalf, koe, geit, schaap en paard. De benaming vetleer duidt erop dat het leer met vet of traan ingesmeerd wordt om het soepel te houden. Tuigleer wijst op leer dat dienstig is bij het paardetuig. Chroom, chroomleer en anilineleer duiden op leersoorten die bewerkt zijn met chroom en aniline. Nappa is een leersoort van met chroom gelooide lamsvellen. Het woordtype chag hangt heel waarschijnlijk samen met het Franse chagrin, dat op zijn beurt een woordspeling zou zijn op sagrijn "leer met een korrelig oppervlak en meestal van mindere kwaliteit" (Liedmeier, pag. 23). Tenslotte is boks een verkorting van het Engelse boxcalf dat "met chroomzout gelooid kalfsleer" betekent. In Nederland wordt met boks wel eens alle runderleer bedoeld. Zie voor verdere toelichting ook het lemma overleersoorten in wbd II afl. 2, pag. 671-676. [N 60, 1b; N 60, 1a; N 60, 5; N 60, 247]
II-10
|
21809 |
overleg |
beraad:
beraod (Q032p Schinnen),
overleg:
euverlèk (Q032p Schinnen),
euvərléək (Q032p Schinnen)
|
de beraadslaging, het overleggen met anderen [beschik, beleid, bezeei, beraad, overleg] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21808 |
overleggen |
overleggen:
euverleïkke (Q032p Schinnen),
euvərléəkə (Q032p Schinnen),
overlègge (Q032p Schinnen)
|
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33560 |
overrijp, beurs |
melig:
mélig (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
mäelig (Q032p Schinnen),
WLD
mèlig (Q032p Schinnen)
|
Te rijp en daardoor droog en korrelig, gezegd van een vrucht (meelachtig, melen, versleten, melig). [N 82 (1981)]
I-7
|
30736 |
overschilderen |
de tweede laag zetten:
dǝ twiɛdǝ lǭx ˲zętǝ (Q032p Schinnen)
|
Een laag verf over een andere aanbrengen. [N 67, 77b]
II-9
|