18281 |
pet: algemeen |
pats:
patsch (Q032p Schinnen),
patsj (Q032p Schinnen),
patš (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt men de pet, die bij het werk gedragen wordt? Welken vorm heeft deze? Indien geen pet, maar een muts door de mannen wordt gedragen, hoe noemt men deze dan? Welken vorm heeft ze? [DC 09 (1940)] || pet [SGV (1914)]
III-1-3
|
20410 |
petekind |
petekind:
paetekendj (Q032p Schinnen),
peètekènjd (Q032p Schinnen),
piètekindj (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
piëtekendj (Q032p Schinnen)
|
een peetdochter [N 96D (1989)] || een peetzoon [N 96D (1989)] || een petekind [patekink] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
30578 |
petje |
klakje:
klakjǝ (Q032p Schinnen),
patsje:
pɛtɛ̄kǝ (Q032p Schinnen)
|
[N 67, 100d]
II-9
|
24927 |
petroleum |
ptrole (fr.):
petrol (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
pétròl (Q032p Schinnen)
|
petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33569 |
peulerwten |
peulen:
eigen spellingsysteem
peule (Q032p Schinnen),
peulerwten:
WLD
peulert (Q032p Schinnen)
|
De peulerwt; soort van erwt waarbij de hele vrucht gegeten wordt, ook de schil (sluimerwt, hauw(ke), peul, suikererwt, blie-erwt). [N 82 (1981)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen ranken:
booene renge (Q032p Schinnen)
|
boonen afhalen [SGV (1914)]
III-2-3
|
20572 |
peuzelen |
peuzelen:
peuzele (Q032p Schinnen),
peuzələ (Q032p Schinnen)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21734 |
pezerik |
pezerik:
peezərik (Q032p Schinnen),
pēzǝrǝk (Q032p Schinnen)
|
De uitgesneden roede of zaadstreng van een mannelijk varken na het slachten. Veelal gebruikt men deze zaadstreng om er de zaag of schaaf mee in te smeren. Ook werkschoenen vet men ermee in. ''s Winters wordt hij als voer aan de vogels, vooral de mezen, gegeven, soms ook met de bedoeling om de vogels te vangen. [N 28, 71; N 28, 72; monogr.] || harde, gedroogde, holle spier of pektouw of touw met knopen als strafwerktuig [looiepees, pezerik, bullepees] [N 90 (1982)]
II-1, III-3-1
|
18806 |
piekeren |
dubben:
dubbe (Q032p Schinnen),
prakkiseren:
prakkezere (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
pràkkəzeerə (Q032p Schinnen)
|
over zijn zorgen nadenken [mijmeren, dolleren, prakkezeren, praktiseren, dubben, dromen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24224 |
piepen |
sjierpen:
sjirpe (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
een zacht piepend geluid geven, gezegd van vogels (sjirpen, tjilpen, tjerpen) [N 83 (1981)]
III-4-1
|