22424 |
pijl |
pijl:
piel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
De dunne lichte staaf van hout met een scherpe punt die met een boog naar een doel wordt afgeschoten [pijl, bout, teit, straal, schicht]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17991 |
pijn |
pijn:
pien (Q032p Schinnen),
pin (Q032p Schinnen)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)] || pijn [RND]
III-1-2
|
17794 |
pijpenkrul |
pijpenkrul:
piepekrol (Q032p Schinnen),
pijpenlok:
piepəlok (Q032p Schinnen)
|
spiraalvormige haarkrul [pijpekrul, papillot, paviljot] [N 86 (1981)]
III-1-1
|
28986 |
pikeren |
doornaaien:
dōrnɛjǝ (Q032p Schinnen),
doorsteken:
dōrštikǝ (Q032p Schinnen)
|
Naaien met de ø̄pikeersteek Iø̄ en/of de ø̄pikeersteek IIø̄. ø̄Pikeersteek Iø̄ dient voor het binnenwerk, om watten en plastrons op het paardehaar of kameelhaar te bevestigen. Deze steek wordt hoofdzakelijk gebruikt om meer stevigheid te geven aan de vulling. ø̄Pikeersteek IIø̄ wordt op dezelfde wijze gelegd als ø̄pikeersteek Iø̄, maar verschilt er in zoverre van dat ø̄pikeersteek Iø̄ doorgestoken mag worden en aan de andere kant zichtbaar mag zijn, terwijl ø̄pikeersteek IIø̄ tot in de helft van de stofdikte gestoken moet worden. Deze steek wordt gebruikt bij het bewerken van revers en kragen (Papenhuyzen III, pag. 15). Zie afb. 33. [N 59, 62; N 59, 61; N 59, 60]
II-7
|
23376 |
pilaar |
pilaar:
pileèr (Q032p Schinnen),
pilàir (Q032p Schinnen),
pilɛ:r (Q032p Schinnen)
|
Een pilaar, de pilaren [pielder(s), pilèèr(e)?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24225 |
pimpelmees |
bijmeesje:
biemeiske (Q032p Schinnen)
|
Hoe heet de pimpelmees? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
17670 |
pink |
pink:
peŋk (Q032p Schinnen),
pink (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
Eénjarig kalf, onverschillig van welk geslacht, dat nog alle melktanden heeft. [N C, 9b en 8; monogr.; add. uit N 3A, 15 en 20] || Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje). [N 84 (1981)]
I-11, III-1-1
|
22584 |
pinksterbruid |
pinksterbruid:
penksterbroed (Q032p Schinnen)
|
De met bloemen en sieraden getooide pinksterbruid die met Pinksteren wordt gekozen en die dan rondgedragen wordt, waarbij wordt gezongen en geld wordt ingezameld [pinksterbloem, pinksterbruid]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
23287 |
pinksteren |
pinkstdag:
pengsdaag (Q032p Schinnen),
pinksten:
Penkste (Q032p Schinnen),
pènkste (Q032p Schinnen),
pinksteren:
penkstere (Q032p Schinnen),
pinkstere (Q032p Schinnen)
|
Pinksteren [SGV (1914)] || Pinksteren, de vijftigste dag na Pasen [Sinksen, Pinkste]. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
26554 |
pinnen |
pinnen:
penǝ (Q032p Schinnen)
|
Het leer door middel van houten pennen machinaal of met de hand bevestigen. [N 60, 148a]
II-10
|