24364 |
pissebed |
molenvarken:
eigen spellingsysteem
meuleverke (Q032p Schinnen),
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
meuleverke (Q032p Schinnen),
wild varken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
wil verke (Q032p Schinnen),
zeevarken:
oniscus asellus/oniscus murarius (=ZND 18)
zeiverke (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u de keldermot, pissebed (kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) [N 83 (1981)] || pissebed, keldermot [GV K (1935)]
III-4-2
|
33570 |
pit van een steenvrucht |
kern:
keir (Q032p Schinnen),
WLD
kèir (Q032p Schinnen),
knoop:
knop (Q032p Schinnen),
steen:
eigen spellingsysteem
sjtein (Q032p Schinnen),
WLD
sjtēin (Q032p Schinnen)
|
De pit van een steenvrucht (kern, steen, pit, baak, teel, kelling). [N 82 (1981)] || kern [SGV (1914)]
I-7
|
33495 |
pit, kern van fruit |
kern:
kɛr (Q032p Schinnen)
|
[RND 08]
I-7
|
24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plaats make (Q032p Schinnen)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24968 |
plaats, ruimte |
plaats:
plaats (Q032p Schinnen)
|
plaats [SGV (1914)]
III-4-4
|
19470 |
plafond |
plafond:
plǝfuŋ (Q032p Schinnen)
|
Zie kaart. Het ondervlak of de bekleding van een zoldering. In het onderzoeksgebied wordt onder een 'plafond' vooral een gepleisterde, meestal met lijsten en/of reliefs van stuc versierde bekleding van een zoldering verstaan. De term 'zoldering' wordt daarentegen gebruikt voor het ondervlak van een verdiepingsvloer waarvan de draagbalken nog zichtbaar zijn. Zie ook het 'Limburgs Idioticon', pag. 295, s.v. 'zoldering', ø̄Met de bepaalde betekenis van onbeplakten zolder. Geh. rond Maeseyck.ø̄ Om een gepleisterd plafond te maken worden eerst tengels op onderlinge afstand van ongeveer 7 cm onder de balken van de bovenliggende vloerlaag gespijkerd. Aan de tengels wordt vervolgens droog Maasriet bevestigd, dat met zigzagsgewijs om platkopspijkers gewonden koperdraad tegen de tengels wordt vastgeklemd. In plaats van riet kan ook steengaas worden gebruikt. Daarna wordt eerst een ruwe laag vette kalkmortel aangebracht en vervolgens wordt het geheel afgewerkt met een mengsel van kalk en gips. Langs de wand brengt men gewoonlijk een plint aan die wordt vervaardigd door op het plafond latjes te bevestigen en de plint gelijk met die latjes af te werken. Eventuele ornamenten worden met gips opgeplakt. In L 383 sprak men bij een boerderij vooral van de 'zolder' en in een gewoon huis van het 'plafond'. [N 6, 20; N 54, 143a; L 2, 19; monogr.; Vld.]
II-9
|
30727 |
plakken |
plekken:
plɛkǝ (Q032p Schinnen)
|
Gezegd van een verflaag die nog niet zover gedroogd is dat stof er niet meer aan blijft plakken. [N 67, 74b]
II-9
|
30628 |
plamuur |
binnenplamuur:
bęnǝ[plamuur] (Q032p Schinnen),
buitenplamuur:
būtǝ[plamuur] (Q032p Schinnen),
lakplamuur:
lak[plamuur] (Q032p Schinnen),
pijpplamuur:
pīpplamȳr (Q032p Schinnen),
plamuur:
plamȳr (Q032p Schinnen)
|
Een uit verschillende grondstoffen samengesteld materiaal dat door de schilder wordt gebruikt om een zo effen mogelijke ondergrond te verkrijgen voor de aan te brengen afschilderverflagen. Plamuur wordt gewoonlijk met een plamuurmes opgestreken maar kan ook, in verdunde vorm, met de kwast worden aangebracht. Plamuur kan worden samengesteld uit in lijnolie gemalen krijtwit en loodwit, dat wordt vermengd met in water geweekte pijpaarde. Ook bloedpreparaten en emulsie worden in plamuur aangewend. [N 67, 28c; N 67, 28d; monogr.]
II-9
|
30721 |
plamuur aanbrengen |
plamuren:
plǝmȳrǝ (Q032p Schinnen)
|
Plamuur door middel van een plamuurmes of kwast opbrengen. Met behulp van plamuren kunnen schaafstreken en andere onregelmatigheden in het hout worden weggewerkt zodat een volkomen egaal oppervlak ontstaat. [N 67, 71b; div.]
II-9
|
30670 |
plamuurmes |
plamuurmes:
plamȳrmɛts (Q032p Schinnen)
|
Werktuig voor het aanbrengen van plamuur en andere vulmiddelen. Het bestaat uit een driehoekig, veerkrachtig stalen blad waaraan doorgaans een houten handvat is bevestigd. De breedte van het blad varieert meestal tussen 2 en15 cm, maar er bestaan ook plamuurmessen met een nog breder blad. Zie ook afb. 96. [N 67, 54b]
II-9
|