33707 |
poel |
poel:
pǫu̯l (Q032p Schinnen)
|
Klein ondiep, stilstaand water, veelal als troebel of smerig gedacht. Een poel heeft dan ook meestal een meer ongunstige betekenis dan een vijver. [N 27, 24; S 28; A 20, 1; A 2, 48; monogr.]
I-8
|
24949 |
poel, plas |
poel:
puil (Q032p Schinnen)
|
poelen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-4
|
22661 |
poesjenellenkelder |
poesjenellenkelder:
poesjenellekelder (Q032p Schinnen),
poppenkast:
poepekas (Q032p Schinnen)
|
De ruimte waar marionettenvoorstellingen gegeven worden [poesjenellekelder, poesje]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18544 |
pofbroek |
pofbroek:
poefbrook (Q032p Schinnen)
|
een plusfour (pofbroek, drollenvanger, bugelbroek) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18052 |
pokdalig |
mottig:
mottig (Q032p Schinnen)
|
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19418 |
poken |
ragelen:
rōͅxələ (Q032p Schinnen)
|
poken [SGV (1914)]
III-2-1
|
21437 |
politieagent |
blauwe, een ~:
blauwə (Q032p Schinnen),
politie (<lat.):
pliesie (Q032p Schinnen)
|
een agent van politie [linkert, agent] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17657 |
pols |
pols:
pols (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
pols [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33807 |
pommelee, appelschimmel |
appelschimmel:
apǝlšømǝl (Q032p Schinnen)
|
Paard met ronde, glanzende plekken in de vorm van appels in het haarkleed, van binnen wit en van buiten zwart. De afwisseling van zwarte en witte haren vormt een cirkelvormig patroon, vooral op de schouders en het kruis. [JG 1a, 1b; N 8, 63c, 63d en 63e]
I-9
|
24431 |
pompen van de meikever |
bidden:
eigen spellingsysteem
bäe (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u het herhaalde malen de vleugels bewegen voordat hij opvliegt, gezegd van een meikever (geld tellen) [N 83 (1981)]
III-4-2
|