19335 |
prettig |
plezant:
pləzant (Q032p Schinnen)
|
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20462 |
preuts |
preuts:
preutsj (Q032p Schinnen)
|
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
23244 |
prevelen |
prevelen:
prevele (Q032p Schinnen),
prevələ (Q032p Schinnen)
|
Prevelen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28890 |
priem |
priem:
prēm (Q032p Schinnen)
|
Een puntig werktuig van been dat wordt gebruikt voor het maken van de ronde gaatjes die nodig zijn voor nestelgaatjes of kleermakersknoopsgaten. Ook verwijdert men hiermee rijgsteken. Zie afb. 14. [N 59, 31; monogr.]
II-7
|
23326 |
priester |
geestelijke:
geistelijk (Q032p Schinnen),
priester:
preester (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Een priester [preester, prejster, geestelijke]. [N 96D (1989)] || priester [SGV (1914)]
III-3-3
|
24040 |
priester gewijd worden |
priester gewijd worden:
preester gewied wiēēre (Q032p Schinnen),
preester gewiejd waere (Q032p Schinnen)
|
Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24044 |
priesterfeest |
priesterfeest:
preesterfieès (Q032p Schinnen),
preesterfièès (Q032p Schinnen),
preesterfiës (Q032p Schinnen)
|
Een priesterfeest. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23414 |
priesterkoor |
koor:
koear (Q032p Schinnen),
koeër (Q032p Schinnen),
priesterkoor:
t preesterkoar (Q032p Schinnen)
|
Het achter de communiebanken gelegen, verhoogde voorste deel van de kerk, waar het hoofdaltaar en de koorbanken zich bevinden [koor, koeër, hoogkoor, priesterkoor?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
24041 |
priesterwijding |
priesterwijding:
preesterwiejing (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
preesterwieïng (Q032p Schinnen),
priesterwijding (zn.):
preesterwiejing (Q032p Schinnen)
|
De Priesterwijding. [N 96D (1989)] || Priester gewijd worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
22862 |
prijzen (mv.) |
prijzen:
pri.s (Q032p Schinnen)
|
prijzen (mv.) [RND]
III-3-2
|