19259 |
bevel |
bevel:
bevel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
bevēēèl (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
bevêl (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
bəvēēl (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
bevel [SGV (1914)] || een opdracht waaraan gehoorzaamd moet worden [bevel, beveel, last, orden] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19258 |
bevelen |
bestellen:
besjtellen (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
bəsjtéələ (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
commanderen:
kommandere (Q032p Schinnen),
commanderen (<fr.):
kommandere (Q032p Schinnen)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
19238 |
bewerkelijk (zijn) |
lastig:
lèstig (Q032p Schinnen)
|
niet eenvoudig wat de bewerking betreft, veel tijd eisend [ruizig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23560 |
bewieroken |
wieroken:
wiereke (Q032p Schinnen),
wierouke (Q032p Schinnen)
|
Wieroken, bewieroken [wiereke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25107 |
bewolkte lucht |
dikke lucht:
de locg is dik (Q032p Schinnen)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|
18839 |
bezadigd |
bezadigd:
bezadigd (Q032p Schinnen),
gemoedereerd:
gəmoedəreerd (Q032p Schinnen)
|
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19613 |
bezem |
bezem:
beͅsəm (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
bɛsəm (Q032p Schinnen)
|
bezem [RND], [SGV (1914)]
III-2-1
|
19729 |
bezemsteel |
steel:
štēəl (Q032p Schinnen)
|
bezemsteel [RND]
III-2-1
|
19302 |
bezig |
doende:
doondə (Q032p Schinnen)
|
werkzaam aan of met iets bezig zijn [bezig, onledig, ollig, doende, gesteld [zijn aan]] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25778 |
bezinkketel |
bezinkketel:
bezinkketel (Q032p Schinnen)
|
Gereedschap dat men gebruikt om de wortdrab af te scheiden. [monogr.]
II-2
|