30988 |
binnenzool |
binnenzool:
bęnǝzǭl (Q032p Schinnen),
brandzool:
brantzǭl (Q032p Schinnen)
|
Het stuk leer ter lengte van de hele voet en in de vorm daarvan, waaroverheen het overleer wordt omgeslagen bij het overhalen en waaronder de tussenzool, de loopzool en hak bevestigd worden. [N 60, 77; N 60, 233f; N 60, 233a]
II-10
|
18448 |
binnenzool [wld ii.10, p. 38] |
binnenzool:
Nieuw.
bennezoal [bɛnəzo:l} (Q032p Schinnen),
brandzool:
brandzoal (Q032p Schinnen)
|
Een binnenzool? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22689 |
bioscoop |
bioscoop:
bioskoop (Q032p Schinnen),
cinema:
cinema (Q032p Schinnen),
cinemaa (Q032p Schinnen)
|
Het theater waarin men films vertoont [cimma, cinema]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24075 |
bisdom |
bisdom:
bisdom (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Een bisdom of diocees. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24074 |
bisschop |
bisschop:
biesjöp (Q032p Schinnen),
bissjop (Q032p Schinnen),
busjep (Q032p Schinnen)
|
Een bisschop [busschop, biskop, bissjep]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19352 |
bits |
scherp:
sjerp (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
snibbig:
sjnebbig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
bits, op bijtende toon spreken [snibben, snauwen, bitsen, toesnappen, grauwen, knappen] [N 85 (1981)] || vinnig, onvriendelijk in manier van spreken [bits, scherp, bars, mondig] [N 87 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
18113 |
blaar |
blaar:
blaor (Q032p Schinnen),
bloar (Q032p Schinnen)
|
Blaar: blaasachtige opzetting van de huid (blaar, blein). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23574 |
blaasbalg van het orgel |
blaasbalg:
bloasbalg (Q032p Schinnen)
|
De blaasbalg van het orgel. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
18096 |
blaasontsteking |
blaasontsteking:
bloasontsjteking (Q032p Schinnen)
|
Blaasontsteking: ontsteking van de urineblaas (koupis, droppelpis). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24469 |
blad (alg.) |
blad:
blaad (Q032p Schinnen)
|
blad [SGV (1914)]
III-4-3
|