24390 |
blauwe vleesvlieg, bromvlieg |
vleesvlieg:
eigen spellingsysteem
vleisjvleeg (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u een grote, dikke vlieg, donkerblauw glanzend, die eieren legt in geslacht vlees (dal) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
19653 |
blauwsel |
zakje blauw:
zɛkskǝ blǫw (Q032p Schinnen)
|
Soort blauw poeder dat men aan witkalk toevoegt om deze witter te doen lijken. Het toevoegen van blauwsel noemde men in Q 3 'blauwselen' ('blotsǝlǝ'), in Q 121 'blauwen' ('blø̜jǝ'). [N 67, 66f]
II-9
|
17691 |
blazen |
blazen:
bloazen (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
bloëeze (Q032p Schinnen),
spoezen:
eigen spellingsysteem
sjpoeze (Q032p Schinnen)
|
blazen [DC 37 (1964)] || Hoe noemt u het geluid dat katten voortbrengen als zij kwaad zijn (blazen, spuwen) [N 83 (1981)]
III-1-1, III-2-1
|
17986 |
bleek |
bleek:
bleik (Q032p Schinnen)
|
bleek [SGV (1914)]
III-1-2
|
29824 |
bleke steen |
(een) bleke:
blęjkǝ (Q032p Schinnen)
|
Metselsteen die onvoldoende doorbakken is. [N 98, 165; S 37; monogr.; N 30 add.]
II-8
|
19344 |
blij |
blij:
blie (Q032p Schinnen)
|
blij [SGV (1914)]
III-1-4
|
24978 |
blijven hangen, blijven plakken |
plakken:
plekken (Q032p Schinnen),
pleisteren:
pleisten (Q032p Schinnen)
|
ergens steeds maar blijven, niet weg willen gaan [kleven, pekken, hukken, persten, plersten, pleisteren] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24969 |
blijven wachten |
blijven:
blieve (Q032p Schinnen),
wachten:
wachten (Q032p Schinnen),
wijlen:
wielen (Q032p Schinnen)
|
blijven [DC 37 (1964)] || ergens blijven tot iets of iemand komt [tukken, wachten] [N 91 (1982)] || niet verder gaan, blijven [letten, banken, banketeren, wijlen, blijven] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18109 |
blikaars |
uitslag:
oetsjlaag (Q032p Schinnen)
|
Uitslag, zweren op het achterwerk (blikaars, blikgat, blekker(d), blik, smet). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
25111 |
bliksem, bliksemflits |
bliksem:
bliksem (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
bliksəm (Q032p Schinnen)
|
bliksem [SGV (1914)] || bliksem, elektrische vonk die bij onweer van de ene wolk naar de andere of naar de aarde overspringt [bledderum, vuurlicht, weerlicht] [N 81 (1980)]
III-4-4
|