id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25113 | bliksemen | bliksemen: het bliksemt (Schinnen) | het bliksemt [SGV (1914)] III-4-4 |
22353 | blindemannetje spelen | blindeman: blenjeman (Schinnen), blindemannetje: blindemenneke (Schinnen) | Het spel waarbij één van de spelers die de anderen moet vangen geblinddoekt is [kakkemommen, blindemannetje, blindekoe, blindekoekoek]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
25018 | blinken, glimmen, glanzen | blinken: blinken (Schinnen) | een glans van zich geven [glimmen, glanzen, blinken] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17683 | bloed | bloed: bloud (Schinnen) | bloed [SGV (1914)] III-1-1 |
18057 | bloeden | bloeden: bleue (Schinnen) | bloeden [SGV (1914)] III-1-2 |
18138 | bloeduitstorting | blauwe plaats: blaw plaatse (Schinnen) | Hoe noemt u de geelachtig blauwe plekken op de huid, die een gevolg zijn van slaan, stoten of vallen? [DC 52 (1977)] III-1-2 |
24305 | bloedzuiger | bloedzuiker: bloodzüker (Schinnen), zuikechel: zoekechel (Schinnen) | bloedzuiger [DC 30 (1958)], [SGV (1914)] III-4-2 |
20718 | bloem | bloem: bloum (Schinnen) | bloem [SGV (1914)] III-2-3 |
24471 | bloem (alg.) | bloem: blo.mə (Schinnen), blome mv (Schinnen), bloum (Schinnen) | bloem [SGV (1914)] || bloemen [RND] III-4-3 |
24629 | bloembol | bol: bòl (Schinnen), eigen spellingsysteem bol (Schinnen), WLD bòl (Schinnen) | Het onderaards, met dikke balden bolvormig bekleed stengeldeel, waaruit een bloem kan groeien; een bloembol (klieste, klister, kleister, bol, bloembol, knol, ajuin). [N 82 (1981)] III-4-3 |