17768 |
vinger |
vinger:
vinger (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
vingesj (Q032p Schinnen),
vîŋər (Q032p Schinnen)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND] || vingers [SGV (1914)]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
leed (Q032p Schinnen)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
duimen:
Plat.
doème (Q032p Schinnen),
fikken:
fikke (Q032p Schinnen),
Plat.
fikke (Q032p Schinnen),
klauwen:
Nog platter.
klàuwe (Q032p Schinnen),
knoevelen:
Nog platter.
knoevele (Q032p Schinnen)
|
vinger [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
bookvink (Q032p Schinnen)
|
Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
22671 |
viool |
viool:
fiōͅl (Q032p Schinnen),
viool (Q032p Schinnen)
|
Het muziekinstrument dat bestaat uit een houten kast met klankgaten en een hals waarop 4 snaren zijn gespannen en dat bespeeld wordt met behulp van een strijkstok [viool, fiool, tremp]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
24387 |
vis, algemeen |
vis:
vösj (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
vösje (Q032p Schinnen)
|
visch [SGV (1914)] || visschen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
24402 |
visaas |
aas:
oas (Q032p Schinnen)
|
aas [SGV (1914)]
III-4-2
|
22413 |
vishengel |
garde:
geert (Q032p Schinnen),
gɛ̄rt (Q032p Schinnen)
|
Het vistuig bestaande uit een lange houten of rieten stok; aan het uiteinde is een snoer bevestigd waaraan een verschuifbare dobber zit en aan het einde een haakje [hengelgarde, topgaarde, geert, garde, lijn, roede, visgeert, vislijn, visroede]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22646 |
vissen |
vissen:
vösje (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
visschen (ww.) [SGV (1914)]
III-3-2
|
22414 |
vissnoer |
lijn:
lien (Q032p Schinnen),
snoer:
sjnoor (Q032p Schinnen)
|
Een touw met een of meer haken om vis te vangen [snoer, lijn]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|