24392 |
vlinder |
pepel:
pe.pəl (Q032p Schinnen),
peepel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
pepel (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
piëpel (Q032p Schinnen)
|
vlinder [GV Gr (1935)], [Roukens 03 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|
24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vloeo (Q032p Schinnen),
vlooë (Q032p Schinnen)
|
vlo (pulex irritans), enk. [DC 54 (1979)] || vloo [SGV (1914)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vleu (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
vlo (pulex irritans), mv. [DC 54 (1979)] || vlooien [SGV (1914)]
III-4-2
|
21784 |
vloek |
vloek:
enne vlook (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
vlook (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
godveren:
godferre (Q032p Schinnen),
godvərə (Q032p Schinnen),
sakkeren:
sàkkərə (Q032p Schinnen),
vloeken:
vloke (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
vlooke (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
vlooken (Q032p Schinnen),
vlookə (Q032p Schinnen),
vlouke (Q032p Schinnen)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1989)], [SGV (1914)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vleukske (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
27185 |
vloer |
vloer:
vlūr (Q032p Schinnen)
|
Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.]
II-9
|
19277 |
vlug |
vlot:
flot (Q032p Schinnen)
|
vlug: (moet je nu al weg?) Ja, ik zal moeten voortmaken om op tijd thuis te zijn; zo - loop ik niet meer [DC 39 (1965)]
III-1-4
|
18217 |
vod |
lommel:
loemel (Q032p Schinnen),
vod:
de v wordt als f gehoord
vod (Q032p Schinnen),
vodde (Q032p Schinnen)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)] || vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)]
III-1-3
|
21396 |
voddenkoopman |
voddenkramer:
de v wordt als f gehoord
voddekreemer (Q032p Schinnen)
|
voddenkoopman [SGV (1914)]
III-3-1
|