17747 |
voorhoofd |
ster:
star (Q032p Schinnen),
voorkop:
veurkop (Q032p Schinnen)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
29032 |
voorkrimpen |
bevochtigen:
bǝvuxtegǝ (Q032p Schinnen)
|
Het natmaken en weer droogpersen van de stof om te voorkomen dat deze later zal krimpen. [N 59, 81a]
II-7
|
25719 |
voormengen |
voormaischen:
vø̄rmajšǝ (Q032p Schinnen)
|
Moutmeel en water mengen vóór de verdere menging in de beslagkuip. Hierdoor verkrijgt men een betere menging en verhindert men het stoffen van het meel. [N 35, 37; N 35, 32]
II-2
|
25720 |
voormenger |
voormaischer:
vø̄rmęjšǝr (Q032p Schinnen)
|
Toestel waarin moutmeel en water in moderne brouwerijen eerst worden gemengd. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''voormengen''. [N 35, 32b]
II-2
|
18889 |
voornemen |
plan:
plaan (Q032p Schinnen),
pláán (Q032p Schinnen),
voornemen:
veur nummə (Q032p Schinnen)
|
wat men zich voorgenomen heeft, een plan [opzet, voornemen, plan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23989 |
voornemen om niet meer te zondigen |
voornemen:
veurnumme (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen),
zich voornemen geen kwaad meer te doen:
zich veurneume gei koad miè te doon (Q032p Schinnen)
|
Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19007 |
voornemens zijn |
voornemens zijn:
veurneumens (Q032p Schinnen)
|
van plan zijn, het voornemen hebben [getijd zijn/hebben, betijd hebben, vörgers zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17852 |
vooroverduikelen |
tuimelen:
tømele (Q032p Schinnen)
|
tuimelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
21855 |
voorraad |
voorraad:
veurraod (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
de hoeveelheid goederen die in een winkel aanwezig is om te verkopen [voorraad, reserve, mörske] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
scholk:
sjolk (Q032p Schinnen)
|
voorschoot [SGV (1914)]
III-1-3
|