19074 |
willen |
willen:
wille (Q032p Schinnen)
|
willen [SGV (1914)]
III-1-4
|
21187 |
wimpel |
wimpel:
wimpel (Q032p Schinnen),
wimpəl (Q032p Schinnen)
|
een lange smalle vlag [wimpel, vleugel] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17596 |
wimper |
plimp:
plump (Q032p Schinnen),
plùmp (Q032p Schinnen),
Alleen mv.
plümpe (Q032p Schinnen),
wimper:
wümper (Q032p Schinnen)
|
ooghaar [DC 01 (1931)] || wimper [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17708 |
wind |
poep:
poep (Q032p Schinnen),
poeëp (Q032p Schinnen),
poepje:
puupke (Q032p Schinnen),
vots:
fots (Q032p Schinnen)
|
Wind: ontsnappende darmgassen, een buikwind (scheet, veest, poepje, wind). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wendj (Q032p Schinnen)
|
wind [SGV (1914)]
III-4-4
|
25160 |
winderig weer |
winderig (weer):
wenjerig (Q032p Schinnen),
winjərich (Q032p Schinnen),
wènjerig (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
winderig [SGV (1914)] || winderig, gezegd van het weer [zuchtig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25208 |
windstilte |
stik weer:
stich wéér (Q032p Schinnen),
windstil (weer):
winjt sjtil (Q032p Schinnen),
wènjdsjtil (Q032p Schinnen),
wìnjdsjtil (Q032p Schinnen),
windstilte:
wìnjdsjtilte (Q032p Schinnen)
|
windstil, zonder wind, gezegd van het weer [blak, stil] [N 81 (1980)] || windstilte, toestand dat er geen wind is [blakte] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21782 |
winkel |
winkel:
enne winkel veure (Q032p Schinnen),
winkel (Q032p Schinnen),
winkeltje:
winkəlkə (Q032p Schinnen)
|
het huis of een gedeelte van een huis waar koopwaren in het klein worden verkocht [winkel, nering, doening] [N 89 (1982)] || winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
21778 |
winkel drijven |
winkel voeren:
enne winkel veure (Q032p Schinnen)
|
winkel drijven [N 102 (1998)]
III-3-1
|
18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋkelhǭk (Q032p Schinnen),
winkelhoak (Q032p Schinnen)
|
Rechthoekige scheur in een kledingstuk. Een mogelijk verklaring van het woordtype vijf (c.q. fünf) geeft het WNT (XXI, pag. 536 s.v. ɛvijfɛ 4): ø̄Wat den vorm heeft van een cijfer ɛvijfɛ. Gewest. in het Zuiden als ben. voor een winkelhaak (scheur), die aan een Romeinse V doet denkenø̄.' [N 59, 192b; N 62, 43b; N 62, 43c; Gi 1.IV, 11; MW; S 44; monogr.] || winkelhaak [SGV (1914)]
II-7, III-1-3
|