25237 |
zachte wind, briesje |
het windt:
gèt winjt (Q032p Schinnen)
|
nauwelijks hoorbare wind [floes] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
18526 |
zak met klep |
ingezette tas met klep:
ingezatte tesj mit klep (Q032p Schinnen),
opgestikte tas met klep:
opgestiekte tesj mit klep (Q032p Schinnen)
|
een zak met een klep [N 59 (1973)]
III-1-3
|
18186 |
zakdoek |
tassenplag:
tĕsjeplak (Q032p Schinnen)
|
neusdoek [SGV (1914)]
III-1-3
|
18234 |
zakhorloge |
klok:
klok (Q032p Schinnen),
uur:
oer (Q032p Schinnen)
|
uurwerk dat men aan een ketting in het vestzakje of de broekzak draagt [knol, raap] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
18565 |
zakintast |
insteek:
instèik (Q032p Schinnen)
|
de zakintast (insteek, inkeker, intast?) [N 59 (1973)]
III-1-3
|
23226 |
zalig |
zalig:
zelig (Q032p Schinnen),
zieèlig (Q032p Schinnen),
zièèlig (Q032p Schinnen),
ziëlig (Q032p Schinnen)
|
zalig [SGV (1914)] || Zalig, gelukzalig [zaalig, zaolig, zeelig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24070 |
zaliger gedachtenis |
... zaliger:
zieèliger (Q032p Schinnen),
ziëliger (Q032p Schinnen),
... zaliger gedachtenis:
zièèliger gedachtenis (Q032p Schinnen)
|
Zaliger gedachtenis (vader/moeder/..). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23915 |
zaligheid |
zaligheid:
zieèligheid (Q032p Schinnen),
zièligheid (Q032p Schinnen)
|
Zaligheid. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33678 |
zand, zandgrond |
zand:
zanjtj (Q032p Schinnen),
zavelgrond:
zavelgrond (Q032p Schinnen)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
23859 |
zandfiguren bij de processie |
zandfiguren:
zandjfigure (Q032p Schinnen),
zandloper(s):
zandjluiper (Q032p Schinnen),
zanjdloaper (Q032p Schinnen)
|
De zandfiguren die op straten en stoepen worden gestrooid. [N 96C (1989)]
III-3-3
|