18675 |
zomerkleren |
zomergoed:
zomergood (Q032p Schinnen)
|
Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23765 |
zon- en feestdagen |
zon- en feestdagen:
zon- en fiësdaag (Q032p Schinnen),
zondagen:
zondige (Q032p Schinnen)
|
Zon- en feestdagen (ledige dagen) . [N 96C (1989)]
III-3-3
|
23933 |
zondag |
dag van de heer:
zondig de daag van de Hièer (Q032p Schinnen),
zondag:
zondig (Q032p Schinnen),
zondig de daag van de Hièer (Q032p Schinnen),
zòndig (Q032p Schinnen)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
de zondig houte (Q032p Schinnen),
zondig hoate (Q032p Schinnen),
zòndig hawte (Q032p Schinnen)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23534 |
zondagmissaal |
zondagsmissaal:
zondigsmissaal (Q032p Schinnen)
|
Een kerkboek met misgebeden voor de zondagen en feesten van het kerkelijk jaar [zondagsmissaal(tje)?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23935 |
zondagschender |
die werkt op zondag:
dè wirkt op zondig (Q032p Schinnen)
|
Iemand die zich niet houdt aan de zondagsrust (zondagschender). [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
goede kleren:
gow kleier (Q032p Schinnen)
|
De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
zonde (Q032p Schinnen),
zunj (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen,
Q032p Schinnen),
zunje (Q032p Schinnen)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)] || zonde [SGV (1914)]
III-3-3
|
23340 |
zonden |
zonden:
zunj (Q032p Schinnen)
|
zonden (mv.) [SGV (1914)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
zomaar:
zooëmer (Q032p Schinnen),
zonder bezei:
zondər bəzèj (Q032p Schinnen),
zonder opzet:
zoonger opzèt (Q032p Schinnen)
|
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw] [N 85 (1981)]
III-1-4
|