32948 |
botteriken |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q032p Schinnen)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
28908 |
boutijzer |
boutenijzer:
bǫwtǝnīzǝr (Q032p Schinnen),
strijkbout:
štrikbǫwt (Q032p Schinnen)
|
Een hol strijkijzer met losse bouten erin, die verwarmd moeten worden. De informant van K 361 vermeldt dat dit eigenlijk een ijzer voor de naaister is, omdat het lichter is dan het persijzer. De informant van L 416 geeft aan dat de bouten in een kachel verwarmd worden. Voor de informant van Q 99 is het een onbekend ijzer. [N 59, 21b; N 59, 20]
II-7
|
33644 |
bouwland |
gewande:
gǝwanj (Q032p Schinnen),
veld:
fɛltj (Q032p Schinnen),
vɛljtj (Q032p Schinnen)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
24719 |
boveneinde van de stam |
kop:
WLD
kop (Q032p Schinnen),
top:
tòp (Q032p Schinnen),
eigen spellingsysteem
tuup (Q032p Schinnen)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
29058 |
bovenkraag |
bovenkraag:
bǭvǝkrāx (Q032p Schinnen)
|
Het buitenste of bovenste gedeelte van de kraag dat in het zicht komt. [N 59, 121a]
II-7
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
boveluup (Q032p Schinnen),
bovenlup (Q032p Schinnen),
bôvenlup (Q032p Schinnen)
|
bovenlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
31711 |
bovenste handvat |
eber:
ēbǝr (Q032p Schinnen)
|
Het bovenste handvat van de kraanzaag, dat bestaat uit een ca. 45 cm lang ijzer met een ring, waarin een, haaks op het zaagblad staand, houten handvat wordt gestoken. [N 50, 34b]
II-12
|
30914 |
boventuig |
bovenwerk:
bǭvǝwęrk (Q032p Schinnen),
schacht:
šax (Q032p Schinnen)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b]
II-10
|
18486 |
boventuig [wld ii.10, p. 23] |
bovenwerk:
baovewerk (Q032p Schinnen),
[zie N60,014]
baovewerk (Q032p Schinnen),
schacht:
sjach [ṣax} (Q032p Schinnen)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)] || Kent u het woord schacht (of schaft), wat betekent het, hoe spreekt u het uit? [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28936 |
bovenwijdte |
bovenwijdte:
bǭvǝwitǝ (Q032p Schinnen)
|
De omtrek boven van mannen en vrouwen. Bij mannen wordt de bovenwijdte gemeten horizontaal onder de armen, terwijl men bij vrouwen de omtrek van achter meet, horizontaal onder de armen en boven of over de buste. Zie afb. 26. [N 59, 44b]
II-7
|