21172 |
dam |
dam:
dam (Q032p Schinnen, ...
Q032p Schinnen)
|
de in en dwars over een water opgeworpen wal die dient om het water te keren, de stroom te leiden of te verdelen (dam, menuët) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21128 |
damesfiets |
damesfiets:
damesfits (Q032p Schinnen),
ps. omgespeld volgens IPA.
da͂məsfīts (Q032p Schinnen)
|
Hoe noemt u in uw dialect: een rijwiel waar vrouwen op rijden [N 99 (1991)]
III-3-1
|
18207 |
dameskous? |
hoos:
Anna hubs te ei paar nuu hoise (Q032p Schinnen)
|
Anna, heb je een paar nieuwe kousen? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18263 |
damesmantel |
mantel:
manjtel (Q032p Schinnen),
menjtels (Q032p Schinnen)
|
mantel [SGV (1914)] || mantels (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
18577 |
damesonderbroek |
onderbroek:
ongerbrook (Q032p Schinnen)
|
Onderbroek voor vrouwen. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24984 |
damp, stoom |
stoom:
sjtoum (Q032p Schinnen),
zwaam:
zchwaam (Q032p Schinnen)
|
damp van kokend water [DC 28 (1956)] || stoom [SGV (1914)]
III-4-4
|
19633 |
dampen |
paven:
pààve (Q032p Schinnen),
pááəvə (Q032p Schinnen),
zwademen:
zjwāāmə (Q032p Schinnen)
|
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
28402 |
dar |
dreen:
drę̄n (Q032p Schinnen),
koning:
kø̄neŋ (Q032p Schinnen),
mannetjes[bij]:
mɛnkǝs[bij] (Q032p Schinnen)
|
Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.]
II-6
|
17702 |
darm |
darm:
dērm (Q032p Schinnen)
|
darm [DC 02 (1932)]
III-1-1
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (Q032p Schinnen),
sjaal:
sjaal (Q032p Schinnen)
|
das (doek) [SGV (1914)]
III-1-3
|